Nee hoor dokter, u heeft nog geen plannen voor donderdagavond

Hiermee ‘zetten we de bijl aan de wortel van de zorg’, aldus SP-Kamerlid Leijten over de Wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg. Het wetsvoorstel, dat begin september door de Tweede Kamer is geloodst, beoogt de mogelijkheden voor het aanpakken van verzekeringsfraude door zorgverleners te vergroten. Het leeuwendeel van deze fraude bestaat uit onjuiste declaraties, zo constateert de Nederlandse Zorgautoriteit. Hierbij wordt zorg geregistreerd tegen een te hoog tarief, of worden kosten in rekening gebracht terwijl er helemaal geen zorg is geleverd. Minister Schippers vindt een oplossing voor dit probleem in ‘de versterking van het instrumentarium van de zorgverzekeraar’. Zo krijgt de zorgverzekeraar onder andere de mogelijkheid om in de werkagenda van de arts te kijken. Ook wordt het voor verzekeraars mogelijk om het medisch dossier van een patiënt op te vragen. Het wetsvoorstel stuitte vrijwel direct op heftig verzet in media en politiek.

Artsen, ziekenhuizen en andere zorgverleners hebben een medisch beroepsgeheim. Dit beroeps­geheim dient ter bescherming van patiënten. Zij moeten zich vrij voelen om hun privacygevoelige medische informatie te delen met zorgverleners. Essentieel voor dat vertrouwen is dat verzekeraars niet kunnen inzien wat de medische geschiedenis van een patiënt is. Artsen en ziekenhuizen mogen op basis van artikel 9, vierde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), niet tot verstrekking van persoons­gegevens overgaan in strijd met die geheimhoudingsplicht. Het voorgestelde nieuwe vijfde lid van artikel 36 Wet Marktordening Gezondheidszorg (WMG) – dit artikel ziet kort gezegd op de financiële administratie van zorgaanbieders en ziektekostenverzekeraars – doorbreekt deze geheimhoudingsplicht. Medische gegevens van patiënten kunnen worden opgevraagd en ingezien, voor zover dit nodig is voor de uit te oefenen controle op de financiële administratie van zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De zorgverlener is verplicht de gegevens aan te leveren.

Tegenstanders van het voorstel betogen ten eerste dat het medisch beroepsgeheim door het nieuwe lid 5 van artikel 36 WMG wordt uitgehold. Angst bestaat dat gegevens met derden worden gedeeld, waardoor commerciële instellingen op de hoogte raken van chronische of genetische ziekten van patiënten – met alle mogelijke gevolgen van dien, bijvoorbeeld voor hun premies. Een tweede punt van kritiek ligt in het verlengde van het eerste argument: het beschikbaar stellen van persoonsgegevens vormt een inbreuk van het recht op respect voor het privéleven (art. 8 EVRM). De reactie vanuit de politiek op deze bezwaren heeft veel media gekalmeerd: de nu beschreven doorbreking van het beroepsgeheim was voor invoering van deze wet al mogelijk. Vooralsnog was dit alleen mogelijk bij zorgverleners die een contract hadden met de desbetreffende zorgverzekeraar, maar dit kan nu ook bij restitutiepolissen (dit betreft een polis van een zorgverzekering waarbij de hulp van alle zorgaanbieders is verzekerd, en men dus zelf zijn aanbieder kan kiezen). Het verschil zit dus in de verplichting voor zorgaanbieders zonder contract met de zorgverzekeraar.

Wij vinden dat argument niet overtuigen. Het idee dat zorgverzekeraars inzage hebben in de persoonlijke medische gegevens van verzekerden heeft tot veel verontwaardiging geleid. Het feit dat dit in zekere zin al mogelijk was zou niet af mogen doen aan deze verontwaardiging. Dit betekent hooguit dat niet alleen deze verruiming zou moeten sneuvelen in de Eerste Kamer, maar dat er wellicht een nieuwe wetswijziging zou moeten komen om de mogelijkheden verder in te perken.

De vraag rest dan: is er in de huidige situatie sprake van een afschaffing van het medisch beroeps­geheim? Onzes inziens is dat niet het geval. Het Cbp stelt dat de huidige wet wel degelijk tornt aan het medisch beroepsgeheim en een inbreuk vormt op privacy. Deze inbreuk is echter bij wet voorzien, mag alleen als uiterste middel gebruikt worden en is bovendien met waarborgen omkleed, zoals een zwijgplicht van de verzekeraar. Indien de maatschappij van mening zou zijn dat dit een ontoelaatbare doorbreking van het medisch beroepsgeheim vormt, dan is aanpassing van het wettelijk kader ook in dit opzicht wellicht noodzakelijk. Naar ons idee is de inbreuk met voldoende waarborgen omkleed; na de invoering van de eerdere variant waar bepaalde zorgverzekeraars al onder voorwaarden aan voldeden, lijken vooralsnog geen situaties te zijn ontstaan die het recht op privacy van burgers hebben geschonden. Het risico op zulke schendingen blijft evenwel bestaan. Het blijven voeren van een fundamentele discussie is dan ook essentieel, zodat beoordeeld kan blijven worden of de rechten van artsen en patiënten ook in de toekomst voldoende gewaarborgd zijn.

Dit redactioneel van Charlotte de Kluiver & Marlou Overheul is verschenen in Ars Aequi januari 2017.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *