Het diverse publiek van de rechter

De rechter legt de wet uit. Hij dient hiertoe, kort gezegd, in zijn oordeel het abstracte recht in zo concreet mogelijke taal te vatten (Gaakeer, AA20150602, p. 602). Dat is een complexe exercitie, waarbij met name de vertaalslag van het abstracte naar het concrete een uitdaging kan blijken. Een rechterlijke uitspraak moet namelijk enerzijds juridisch precies en goed gemotiveerd zijn. Anderzijds wordt – mede in het licht van de legitimiteit van rechtspraak – ook belang gehecht aan de begrijpelijkheid, en daarmee de toegankelijkheid, van de rechtspraak voor de burger. Een schijnbare tegenstelling dringt zich op, waarbij begrijpelijkheid en (juridische en taalkundige) precisie elkaars tegenpolen lijken (Verburg, RM Themis 2020, afl. 5, p. 208). De vraag is op welke manier de balans tussen deze twee tegenpolen moet worden vormgegeven.

Eerst een stap terug. Voor wie moet rechtspraak eigenlijk begrijpelijk zijn? Nederland telt circa 2,5 miljoen laaggeletterden (Algemene Rekenkamer, Aanpak van laaggeletterdheid, 2016). Ook deze groep dient rechtspraak onzes inziens te kunnen begrijpen. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Simpelweg rechtspreken op B1-niveau – zoals voormalig D66-Kamerlid Maarten Groothuizen lijkt voor te stellen (Kamerstukken II 2018/19, 35000-VI, nr. 58) – is naar ons idee namelijk niet de juiste manier om rechtspraak toegankelijker te maken.

Er bestaan reeds diverse initiatieven om uitspraken begrijpelijk(er) te maken. Te denken valt aan de jaarlijkse Klare Taalbokaal voor de best leesbare uitspraak, projecten als Helder Recht (Hoge Raad) en Heerlijk Helder (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) en de Promis-richtlijnen voor helder geformuleerde strafrechtelijke uitspraken (waaraan in 2020 69% van de rechtbankuitspraken en 59% van de hofuitspraken voldeed; zie De Rechtspraak, Jaarverslag 2020, p. 59). De insteek van deze initiatieven is veelal het wijzigen van de tekst van een uitspraak, bijvoorbeeld door het uitbannen van jargon en het uitleggen van vaktermen (vgl. Van der Brugge, NTB 2018/72). Deze initiatieven dragen zonder meer bij aan de toegankelijkheid van de rechtspraak. Toch vragen wij ons af of het voldoende is.

Onze twijfel heeft te maken met de multifunctionele rol van een rechterlijke uitspraak. De rechter spreekt weliswaar recht in een specifieke zaak met specifieke (mogelijk laaggeletterde) belanghebbenden, maar de openbaarheid van de rechtspraak maakt dat de rechter zich tevens tot een breder publiek, de maatschappij, richt. Verder wendt de rechter zich met zijn inhoudelijke motivering in de regel tot de bij de zaak betrokken juristen; vakgenoten die het jargon en de vaktermen wél begrijpen. Die motivering is bovendien nodig voor een eventuele toetsing van de uitspraak door hogere rechtscolleges en voor mogelijk commentaar uit de rechtswetenschap. Aldus bezien heeft de rechter een groot en heterogeen publiek met verschillende taal- en kennisniveaus.

Is het eigenlijk wel mogelijk om een uitspraak dusdanig te formuleren dat deze aan de behoeften van alle lezers voldoet? Mogelijkerwijs zal een uitspraak waarin rekening wordt gehouden met een mengelmoes van doelen en niveaus weinig verhelderend werken. Voor critici zal het in de uitspraak immers aan juridische precisie ontbreken, terwijl ‘klare-talers’ juist op méér begrijpelijkheid hoopten.

Wij vragen ons af of vaktaal en begrijpelijke taal niet in harmonie naast elkaar kunnen bestaan in plaats van krampachtig in elkaar verweven. Waarom niet én een tekst gericht tot vakgenoten, én een samenvattende tekst gericht tot de (mogelijk laaggeletterde) leek? Op die manier wordt zowel recht gedaan aan de juridische, institutionele functie, als de publieke, communicatieve functie van een rechterlijke uitspraak. Deze oplossing werd de afgelopen jaren gebruikt bij uitspraken waar veel maatschappelijke aandacht voor was. Zo is bij één van de uitspraken in het Passageproces (ECLI:NL:HR:2019:600) en bij het Urgenda-arrest (ECLI:NL:HR:2019:2006) een samenvatting aan het begin van het arrest opgenomen. Wij denken dat het structureel opnemen van dergelijke samenvattingen – die eenvoudiger op B1-niveau kunnen worden opgesteld dan een gehele uitspraak – de toegankelijkheid van rechtspraak vergroot. Uiteraard zijn wij niet blind voor de extra werklast die dit met zich brengt, maar ons lijkt die hogere werklast in ieder geval gerechtvaardigd ten aanzien van uitspraken die van (in)directe betekenis zijn voor laaggeletterden.

Dit redactioneel van Maarten De Boeck & Lara Hartman-Ohnesorge is verschenen in Ars Aequi oktober 2022.

    Geef een reactie

    Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *