Bekendmaking van berispingen en boetes in het BIG-register beschouwd

Heeft u weleens een blik geworpen op het BIG-register? In deze openbare databank zijn officieel erkende zorgverleners, zoals artsen en apothekers, geregistreerd. Hier kunt u zien of een tuchtmaatregel is opgelegd, zoals doorhaling of schorsing. Maar ook lichtere maatregelen, zoals een berisping of boete, worden daar openbaar gemaakt. Of dat zo moet blijven, is de vraag. Onlangs riep de KNMG op om berispingen en boetes die aan artsen worden opgelegd niet meer openbaar te maken, omdat dit de arts onevenredig veel nadeel zou toebrengen. Zij beriep zich daarbij op een vorig jaar verschenen onderzoeksrapport van het Nivel (R. Friele e.a., Zorgverleners en burgers over het openbaar maken van door de tuchtrechter opgelegde berispingen en boetes, Utrecht: Nivel 2017).

Openbaarmaking van berispingen en boetes vindt plaats sinds 2012. Voor die tijd werden alleen de drie zwaarste tuchtmaatregelen (schorsing, gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid en doorhaling) publiek gemaakt, omdat deze een wijziging in de rechtspositie van de BIG-geregistreerde tot gevolg hebben (Kamerstukken II 1985/86, 19522, 3, p. 98 (MvT)). Om te voorzien in ‘meer transparantie en openheid’ werd in 2011 bij nota van wijziging voorgesteld om ook berispingen en boetes openbaar te maken. Hierdoor is thans de enige niet-openbare maatregel de waarschuwing. Het verschil tussen de waarschuwing en de overige tuchtmaatregelen ligt in de laakbaarheid van het handelen: daarvan is bij een waarschuwing geen sprake.

Over de beslissing om berispingen en boetes openbaar te maken, wordt tot op de dag van vandaag gediscussieerd. Doorgaans wordt dit vraagstuk geplaatst binnen een afweging van de belangen van de arts en de patiënt. Aan de ene kant heeft de patiënt namelijk recht op keuze-informatie (art. 10 Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg), terwijl aan de andere kant de zorgverlener door de openbaarmaking van een maatregel in zijn privacy wordt aangetast. Over wiens belangen zwaarder horen te wegen, verschillen de meningen – en voor beide kanten bestaan zwaarwegende argumenten – wat de afweging lastig maakt. Illustratief hiervoor is het feit dat de wetgever ervoor heeft gekozen om de tuchtrechtelijke berispingen van advocaten niet openbaar te maken, omdat dit voor de betreffende advocaten disproportionele gevolgen zou kunnen hebben (Kamerstukken II 2010/11, 32382, 8, p. 9). Zoals Legemaate eerder al schreef is het onduidelijk waarom openbaarmaking van lichte tuchtmaatregelen voor artsen niet disproportioneel zou zijn, en voor advocaten wel (J. Legemaate, NJB 2011/732). Deze inconsistentie laat zien dat het maken van een belangenafweging moeilijk is en eigenlijk net zo goed de ene als de andere kant zou kunnen uitvallen.

Een belangrijk punt dreigt in het debat over het informatierecht van de patiënt echter ondergesneeuwd te raken. De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg is oorspronkelijk in het leven geroepen met het doel de kwaliteit van de beroepsuitoefening te bevorderen en bewaken (zie bijv. Kamerstukken II 1985/86, 19522, 3 (MvT)). De kernvraag in de discussie zou dan ook moeten zijn of het openbaar maken van berispingen en boetes daaraan bijdraagt. Met andere woorden: stimuleert het openbare karakter van de maatregel de zorgverlener om diens beroep zo zorgvuldig en kwalitatief hoogwaardig mogelijk uit te oefenen?

Op die vraag bestaat geen eenduidig antwoord. Hoewel de titel van het hiervoor genoemde Nivel-rapport hoopgevend is, bieden de uitkomsten van dit onderzoek geen duidelijkheid over de gevolgen voor de beroepsuitoefening na de oplegging van een (openbare) tuchtrechtelijke maatregel. Hoewel volgens het rapport wel een wezenlijk verschil bestond tussen respondenten met een berisping (een openbare maatregel) en een waarschuwing (een niet-openbare maatregel) wat betreft de zelf gepercipieerde negatieve invloed van de opgelegde tuchtmaatregel op het handelen (69 procent tegenover 41 procent), bestonden geen wezenlijke verschillen meer wanneer respondenten werd gevraagd naar specifieke gedragsaanpassingen. Wat voor gevolg een (openbare) tuchtmaatregel heeft voor het professionele handelen van de arts en in hoeverre de openbaarheid van de maatregel daarbij een rol speelt, blijft dus onduidelijk.

Het wordt tijd dat de wetgever een gedegen onderzoek instelt naar de toegevoegde waarde van openbaarmaking van aan artsen opgelegde berispingen en boetes. Als niet kan worden onderbouwd dat dit ten dienste staat aan de doelen van het tuchtrecht, kan moeilijk worden volgehouden dat het openbaar maken van deze relatief lichte tuchtmaatregelen nuttig en verantwoord is.

Dit redactioneel van Shosha Wiznitzer & Joyce Duin is verschenen in Ars Aequi januari 2018.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *