John
10 november 1962, half twee ‘s middags. John Walkovszky staat te wachten om East 86th Street in Manhattan over te steken, wanneer een onoplettende taxichauffeur hem schept. Het levert John een dubbele heupfractuur, een hersenkneuzing en een schedelbreuk op. Hij ligt maanden in het ziekenhuis en zal nooit meer de oude worden. De hem toegekende schadevergoeding, na vier jaar procederen? Precies tienduizend dollar. Destijds een aardig bedrag, maar lang niet genoeg om de schade en de proceskosten te dekken. William Carlton, de eigenaar van het taxibedrijf, heeft zijn zaakjes goed voor elkaar. Wat op straat één taxibedrijf lijkt, zijn op papier tien vennootschappen. In elke vennootschap zit niets anders dan twee taxi’s, elk verzekerd voor het wettelijke minimum van tienduizend dollar. Winsten worden snel doorgespeeld aan de aandeelhouders, zodat de kas leeg blijft.
‘The plaintiff’s injuries are the same regardless of whether the cab which strikes him is owned by a single corporation or part of a fleet with ownership fragmented among many corporations’, zo noteert het New Yorkse hof droogjes. Maar als je wordt aangereden door een taxi, bepaalt de vennootschappelijke structuur wel de schadevergoeding. John kan zijn schade slechts verhalen op de vennootschap die eigenaar is van de taxi die hem heeft aangereden. Niet op de andere vennootschappen en niet op de aandeelhouders. Hoe meer vennootschappen, hoe minder verhaal dus. Dat is geen onbedoeld effect, het is juist de bedoeling. ‘The law permits the incorporation of a business for the very purpose of enabling its proprietors to escape personal liability’, aldus het hof (Walkovszky v. Carlton, NY Court of Appeals, 223 N.E.2d 6 (N.Y. 1966)). Mensen als John hebben botte pech en we noemen dat ondernemingsrecht.
Zou de uitkomst een andere zijn, als John gewoon Jan heette? Waarschijnlijk niet. Ook hier worden vooral de voordelen van rechtspersoonlijkheid bezongen en blijven de duistere kanten onderbelicht, zo lijkt het. Jazeker, de rechtspersoon is een prachtig én noodzakelijk vehikel om te kunnen ondernemen, en ondernemen dient de welvaart. Tegelijk is de rechtspersoon geen heilig instituut: we mogen hem wel vaker wegdenken. Als het eruitziet als één taxibedrijf, dan is het waarschijnlijk één taxibedrijf. Bovendien is niet elke rechtspersoon even nuttig. Wie heeft baat bij de baby-bv, een vennootschap met een newborn als aandeelhouder en de gelukkige ouders als bestuurders? De fiscus in ieder geval niet, want zo’n bv heeft geen ander doel dan het onbelast kunnen doorgeven van vermogen. Of neem de geheime bv, die bedoeld is om vermogen te verbergen voor je partner (zie NTFR 2025/77). Met ondernemerschap heeft dat niet zoveel te maken, wel met een relatieprobleem.
‘Indeed, corporate law is increasingly used to maximize financial gains’, schrijft Pistor in haar The Code of Capital, ‘it is no longer primarily a legal vehicle for producing goods or offering services but has been transformed into a virtual capital mint’. Dat is dan weer een tikje overdreven gezegd, al is het punt duidelijk. Rechtspersoonlijkheid mag best weer meer een privilege worden, een juridische vondst gereserveerd voor echte ondernemers en maatschappelijke activiteiten. Zoals het ooit was bedoeld.
Deze column is eerder verschenen in Ars Aequi februari 2025.
Categorie: Columns