‘Dierdenken’ als jurist: I’m not a cat, but maybe an owl

In dieren zien we vaak onszelf terug: een trouwe hond, een sluwe vos, een trotse pauw. We zijn geneigd menselijke eigenschappen op een vacht of verenpak te projecteren. Dat heet trouwens antropomorfisme: het toekennen van menselijke gevoelens en gedragingen aan dieren (en ook aan robots en virtuele assistenten). Die menselijke blik op dieren sijpelt door in het recht. Dieren proberen we namelijk ook juridisch te duiden. Sinds 2013 zegt het Burgerlijk Wetboek in artikel 3:2a: dieren zijn geen zaken. Dat klinkt principieel, maar in de praktijk blijft het vaag. Er zijn wel dierenrechten, maar die staan vooral in het teken van het voorkomen van lijden van dieren. Het dier heeft zelf echter geen in het recht erkende wil, en kan dus ook geen rechten en plichten hebben (rechtssubjectiviteit). Zo kunnen dieren geërfd worden en verdeeld bij een scheiding. Want hoe dierbaar ook, ze zijn juridisch gezien eigendom van iemand anders. In 2011 maakte een makaak op Sulawesi een selfie met de camera van een onoplettende fotograaf. Deze aap werd wereldberoemd, maar het auteursrecht kreeg het niet – omdat een aap nou eenmaal geen rechtssubjectiviteit heeft.

Soms lijken dieren zelfs de rechtszaal binnen te glippen – of nou ja, bijna. Herinner je je de legendarische woorden ‘I’m not a cat’ van een Amerikaanse advocaat die tijdens de coronaperiode per ongeluk met een kattenfilter in een Zoomzitting verscheen? Stel je eens voor: een rechtbank vol dieren. De rechter als wijze uil, de officier van justitie als een beer. En in de juridische wereld daarbuiten: de notaris als een bever, de bedrijfsjurist als een das.

Dat we de rechter zien als een wijze uil in het strafrecht, niet letterlijk natuurlijk, blijkt overigens uit recent onderzoek van mijn collega’s van het Onderzoekscentrum voor Staat en Recht van de Radboud Universiteit. Zij onderzochten hoe burgers denken over lekenrechtspraak in het strafrecht, zoals die in veel landen in Europa voorkomt. De conclusie? In Nederland bestaat nog altijd meer vertrouwen in professionele rechters dan in lekenrechters. Blijkbaar hechten we aan de uil: de rechter die weet waar die het over heeft, overzicht bewaart, en met menselijke én juridische wijsheid oordeelt.

We geven dus dieren menselijke eigenschappen, maar zeggen daarmee vooral iets over onszelf. En dat doen we al eeuwenlang. In het middeleeuwse dierenepos Van den vos Reynaerde staan dieren letterlijk terecht. Dat verhaal is vooral bedoeld als een satirische spiegel voor de menselijke samenleving. Het gaat namelijk over hoe macht, recht en moraal daarin functioneren. Er schuilt volgens mij iets waardevols in ‘juridisch dierdenken’. Het maakt het recht minder abstract, minder afstandelijk. En als we dieren eigenschappen geven, zeggen we in feite iets over wat we zelf belangrijk vinden. Over hoe we willen zijn – als jurist, maar ook gewoon als mens. Het is eigenlijk helemaal geen gek idee om jezelf als (aankomend) jurist eens af te vragen: welk dier zou ik willen zijn?

Misschien sluit die vraag ook aan bij wat de Amerikaanse rechtsfilosoof Martha Nussbaum capabilities noemt: fundamentele menselijke vermogens die nodig zijn voor een leven dat recht doet aan menselijke waardigheid. Twee daarvan inspireren mij voor het dierdenken als jurist. Als eerste: verbeelding en denken. Het gaat daarbij om het vermogen om via metaforen grip te krijgen op de wereld, én op jezelf. En dan ook die van de praktische rede: het vermogen om bewust keuzes te maken over hoe je wilt leven en handelen. Door jezelf de vraag te stellen ‘Welk dier wil ik zijn?’ oefen je precies deze vermogens. Je denkt na over wat jij belangrijk vindt, wie je wilt zijn en welke betekenis je wilt hebben. Als jurist, maar ook als mens.

Zelf hoop ik een kruising te zijn tussen een uil en een hond: een beetje wijs, maar vooral trouw en loyaal. Aan mens en dier en het rechtssysteem. En op mijn best: een bever – gestaag werkend aan oplossingen. Maar heel eerlijk? Soms wil ik gewoon een jachtluipaard zijn: een vrijdenker, hollend door het leven, zonder veel rem. Zo leef ik ook: rennend, met volle vaart vooruit. Maar af en toe moet ik even op adem komen – bijvoorbeeld om een column te schrijven 😉.

En jij, welk dier zou jij willen zijn?

Deze column is eerder verschenen in Ars Aequi mei 2025.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *