Resultaat 12061–12072 van de 12956 resultaten wordt getoond
G.H. Lankhorst
Tot 1928 werd aan een vordering uit onrechtmatige daad een viertal eisen gesteld: onrechtmatigheid, schuld, schade en causaal verband. In datzelfde jaar werd dit eenvoudige beeld genuanceerd.
juni 1987AA19870375
D.H. Lodder
Een voor velen onbekend deel van het recht wordt gevormd door de juridische papyrologie. Papyrologie is de wetenschap die zich bezighoudt met het ontcijferen en bestuderen van originele teksten uit de oudheid. Zoals de naam papyrologie al aangeeft gaat het voornamelijk om de bestudering van teksten die geschreven zijn op papyrus, het schrijfmateriaal van de oudheid. Het belang van de papyrologie is hierin gelegen dat door de bestudering van de papyri een (vrij) volledig beeld van de Egyptische samenleving in al haar facetten wordt verkregen via, en dat is het unieke, authentieke bronnen.
juni 1987AA19870386
E. Steyger
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) 4 december 1986, zaak 71/85, ECLI:EU:C:1986:465 (FNV/Staat der Nederlanden)
Annotaties en wetgeving | Annotatiejuni 1987AA19870417
A.M. Gerritsen
Mevrouw X spoedt zich tegen theetijd naar een bekende patisserie teneinde taartjes te kopen. Tevreden zet zij zich vervolgens aan de thee. Niet voor lang: wat er met de taartjes is, is niet duidelijk, maar na het eten ervan is mevrouw X heel ziek. In deze situatie zijn mevrouw X en de banketbakker niet bij de koop tot afspraken gekomen omtrent wat er juridisch moest gebeuren als zoiets zich zou voordoen. Hoe zijn de gevolgen van dit voorval nu geregeld? Een leerstuk dat in het Engels recht in een dergelijke situatie uitkomst kan bieden, het leerstuk van de implied terms, is het onderwerp van dit artikel.
juni 1987AA19870379
P.W.C. Akkermans
Afdeling rechtspraak Raad van State (ARRvS) 15 augustus 1985, ECLI:NL:RVS:1985:AM9144, no. RO3.85.4303/Sl076, AB 1987, nr. 37. nt. HJdR, (M.A. van Kleef/G.S. van Overijssel)
Annotaties en wetgeving | Annotatiejuni 1987AA19870405
C. Waaldijk
Perspectief | Rechtsvraagjuni 1987AA19870431
A. Ottow
Bijna veertien jaar na het verschijnen van het rapport over misbruik van voorwetenschap van de Commissie Vennootschapsrecht, heeft de Nederlandse regering het wetsvoorstel Strafbaarstelling Misbruik van Voorwetenschap bij de Tweede Kamer ingediend. Het wetsontwerp is slechts op zijn juiste waarde te schatten indien men op de hoogte is van zijn voorgeschiedenis. Ruime aandacht zal daarom worden besteed aan de ontwikkelingen die hebben bijgedragen tot het uiteindelijke wetsvoorstel. Daarnaast zullen de meest in het oog springende punten uit het ontwerp besproken worden.
juni 1987AA19870390
H.J. Vetter
Een bevoegdheid die iemand krachtens het burgerlijk recht toekomt, mag niet worden uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht, aldus artikel 3.1.1.15 NBW. Impliceert deze bepaling dat de burgerlijke rechter na invoering van het NBW rechtstreeks gaat toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur? In welk opzicht kan deze bepaling op het raakvlak van privaatrecht en publiekrecht in het NBW de invloed van geschreven en ongeschreven regels van publiekrecht op het privaatrecht doen toenemen? Een verkenning.
mei 1987AA19870297
J.P. Mors
Op 1 januari 1986 werd opgericht de Postbank NV als opvolgster van de gelddiensten van PTT (postcheque- en girodienst en rijkspostspaarbank). De verzelfstandiging van deze tak van overheidsdienst vond plaats in de vorm van een structuurvennootschap. Dit betekende voor de ca. 10000 medewerkers een ingrijpende wijziging van hun rechtspositie; zij verloren op de oprichtingsdatum het ambtenaarschap en zij werden in plaats daarvan 'gewone' werknemers op arbeidsovereenkomst. De overgang vond plaats onder de vigeur van de Personeelswet Postbank NV. Daarmee was voor het rijk het eerste privatiseringsschaap over de dam. Het bracht de Postbank in de positie van trendsetter in het privatiseringsbeleid van het kabinet. In deze bijdrage zal een beknopte schets worden gegeven van enkele arbeidsrechtelijke problemen die zich bij deze operatie voordeden en de daarvoor gekozen oplossingen.
mei 1987AA19870356
D.E. Bunschoten
Een burger die zich door een uitlating van een ander gegriefd voelt, kan in een onrechtmatige daadactie ex. art. 1401 BW aan de burgerlijke rechter bescherming vragen tegen dergelijke uitingen, onder andere in de vorm van een verbod van publicatie. Het verbod kan echter een inbreuk betekenen op het grondrecht vrijheid van meningsuiting. Een dergelijk verbod staat met één been in het privaatrecht en en met het andere in het publiekrecht. In het artikel zal eerst de burgerrechtelijke grondslag van een verbod aan de orde komen. Vervolgens zullen de mogelijke knelpunten met art. 7 GW en art. 10 ECRM worden toegelicht. Hierbij zal slechts aandacht worden geschonken aan uitingen door middel van geschrifte.
mei 1987AA19870310
E. Poortinga
Art. 21 Interimwet Bodemsanering (IBS) biedt aan het Rijk de mogelijkheid om bodemsaneringskosten te verhalen op de veroorzakers van bodemvervuiling. Bij de totstandkoming van art. 21 IBS werd aangeknoopt bij de figuur van de onrechtmatige daad jegens de overheid. Deze figuur is het spiegelbeeld van de onrechtmatige daad van de overheid. Evenals aan het leerstuk van de onrechtmatige overheidsdaad vragen verbonden zijn (geweest) die betrekking hebben op het algemene onderscheid tussen publiek- en privaatrecht, is dit het geval met de figuur van de onrechtmatige daad jegens de overheid. Deze studie wil enkele problemen met deze figuur laten zien en een bijdrage leveren aan de betekenis die deze kan hebben als grondslag voor verhaal van kosten die de overheid maakt bij de uitvoering van haar taken, in het bijzonder bij de bodemsanering in het kader van de IBS.
mei 1987AA19870319
P. Smits
Het komt voor dat de civiele rechter voor een probleem wordt gesteld dat tevens ligt op het terrein van de administratieve rechter. In een dergelijk geval is de vraag wat de civiele rechter moet doen: moet hij verwijzen naar een administratieve rechter, moet hij de zaak aan zich houden en zich daarbij richten naar het oordeel dan wel de jurisprudentie van zijn administratiefrechtelijke collega, of moet hij zijn eigen koers varen met het risico van verschil van inzichten? De civiele rechter is niet eens gebonden aan zijn eigen beslissingen, althans formeel niet, evenmin als een lagere rechter aan het oordeel van een hogere rechter gebonden is. Het zou vreemd zijn wanneer hij wel formeel aan beslissingen van administratierechtelijke colleges zou worden gebonden. Even vreemd en onwenselijk is het echter wanneer geen coördinatie van beslissingen zou plaatsvinden. Hoe hierover te oordelen?
mei 1987AA19870304