De undercover agent als (on)rechtmatig opsporingsmiddel


Sinds jaar en dag maakt de politie bij de bestrijding van onder meer hard drug-criminaliteit, gebruik van zogenaamde undercover agenten of agenten provocateurs. Door in de criminele wereld te infiltreren trachten deze  mensen informatie los te krijgen over de activiteiten van drughandelaren en met name over de topfiguren van misdadige organisaties. Hierbij is het echter veelal onvermijdelijk dat de agenten gedurende kortere of langere  tijd het misdadige spel meespelen, waarbij dan het gevaar dreigt dat ze gemakkelijk de grens overschrijden.

Ook dient zich de vraag aan of de politie – wat betreft de wijze van benadering van een verdachte – niet bepaalde grenzen overschrijdt welke door het recht aan een behoorlijke opsporing worden gesteld. Wat zich precies tijdens een dergelijke operatie voordeed bleef tot voor kort meestal achter de schermen. Dit was mogelijk omdat een op deze wijze gevoerd opsporingsonderzoek meestal leidt tot een betrapping op heterdaad wat op zich meestal leidt tot een bekentenis van de verdachte. Voor de bewijsvoering was de voorgeschiedenis van de aanhouding derhalve van weinig belang.

De laatste twee jaar echter (vgl. de in dit artikel genoemde uitspraken uit 1978/ 1979), hebben raadslieden van terecht staande verdachten steeds meer de rechtmatigheid van het op deze wijze verkregen bewijsmateriaal aangevochten. Om zo’n verweer op zijn juistheid te kunnen beoordelen dient het hele opsporingsonderzoek te worden bekeken.

Onder invloed van een aantal rechtszaken is het werk van de undercoveragent sterk in de schijnwerpers komen te staan. Tevens heeft de rechtspraak een paar – vage – criteria ontwikkeld waaraan het optreden van de lokagent moet voldoen, wil het rechtmatig zijn.

Het is van belang om die Nederlandse rechtspraak eens te vergelijken met de rechtmatigheidscriteria die in de Verenigde Staten op dit gebied door de rechter zijn ontwikkeld. De reden hiervoor is, dat de Amerikaanse rechter al een halve eeuw geleden, tamelijk scherpe voorwaarden met betrekking tot het optreden van de undercover agent heeft gesteld, welke voorwaarden regelmatig als verweer worden aangevoerd. Onderstaande uiteenzetting zal dan ook de in de Verenigde Staten op het gebied van het optreden van undercover agenten ontwikkelde theorieën bespreken en deze vergelijken met de door Nederlandse rechters gedane uitspraken.


Verschijningsvorm: Maandbladartikel (download pdf)

Auteur(s): H.J. Klein Egelink

Verschijning: januari 1981

Archiefcode: AA19810006