De kwalitatieve plicht in het NBW


Op 3 maart 1905 wees de Hoge Raad het arrest Blaauboer v. Berlips. Deze uitspraak had tot gevolg dat wel de kwalitatieve rechten, maar niet de plichten uit een overeenkomst zonder meer over kunnen gaan op rechtverkrijgenden onder bijzondere titel. Door deze enge interpretatie van het woord ‘bedingen’ (= rechten bedingen) in artikel 1354 BW ontstond er een leemte, die in de rechtspraktijk met behulp van het zogenaamde kettingbeding werd opgevuld. Deze praktijk inzake kettingbedingen is voor de ontwerpers van het NBW de aanleiding geweest om in artikel 6.5.3.4 de kwalitatieve plicht te introduceren. In dit artikel zullen, na een korte analyse, de voor- en nadelen van deze nieuwe bepaling besproken worden. Daarna zal de vraag aan de orde komen of de wetgever deze materie niet beter zakenrechtelijk had kunnen regelen, waarbij ter illustratie een uitstapje gemaakt zal worden naar het Duitse en het Zwitserse recht.


Verschijningsvorm: Maandbladartikel (download pdf)

Auteur(s): R.E.A. Jansen

Verschijning: maart 1984

Archiefcode: AA19840137