Toont alle 7 resultaten

De heteroseksuele exclusiviteit van het huwelijk na Hoge Raad 19 oktober 1990

C. Waaldijk

In dit artikel dat valt onder de rubriek mensenrechten wordt ingegaan op een viertal rechterlijke uitspraken uit de periode 1988-1990 over het toestaan van een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht. In het artikel volgt de auteur de rechterlijke wetsinterpretatie en toetsing en gaat in op de rechtsvormende taak ten aanzien van het 'homohuwelijk'.

Verdieping | Verdiepend artikel
januari 1991
AA19910047

Geen wettelijke basis voor ‘Koningin’ Máxima

H. Loonstein

Het Nederlandse volk zou in meerderheid wensen, dat na de eventuele troonsbestijging door Prins Willem-Alexander zijn echtgenote de titel Koningin zal kunnen voeren. In 2002 liet de toenmalige minister-president Wim Kok weten, dat de titeldiscussie pas aan de orde is als prins Willem-Alexander de troon overneemt. Dat moment komt steeds dichterbij. Hoewel de titel Prins der Nederlanden aan de echtgenoot van de Koningin bij Koninklijk Besluit kan worden verleend kan de titel Koningin aan Prinses Mxima niet zonder wetswijziging worden gegeven. Ook zal men zich er voor moeten hoeden, dat geen bij wet verboden onderscheid naar geslacht gemaakt wordt.

Opinie | Opiniërend artikel
september 2007
AA20070673

Groepsgeweld en strafrecht

Th.A. de Roos

Naar aanleiding van het vonnis in de Tjoelkert-zaak (Rechtbank Leeuwarden, NJB 17 januari 1998 pp. 149-150) waarna er maatschappelijke verontwaardiging ontstond zet prof.mr. Th.A. de Roos uiteen wat er moet gebeuren met de groepsaansprakelijkheid bij geweldszaken.

Verdieping | Verdiepend artikel
maart 1998
AA19980148

Het SER-advies van 15 mei 1992 over de betrokkenheid van de ondernemingsraad bij de voorbereiding van belangrijke beleidsbeslissingen en projecten

J. Zegers

Volgens een in 1987 uitgevoerd onderzoek is één van de knelpunten in het functioneren van ondernemingsraden dat ze in het algemeen pas op een laat tijdstip bij adviesplichtige besluiten worden betrokken. De onderzoekers wijten dit onder andere aan het huidige systeem van artikel 25 van de Wet op de Ondernemingsraden. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 1989 aan de SER de vraag voorgelegd of dit 'knelpunt' aanleiding is om tot wijziging van de Wet op de Ondernemingsraden over te gaan. De SER heeft deze vraag beantwoord in zijn advies van 15 mei 1992. Het standpunt van de SER is het onderwerp van dit artikel.

Verdieping | Studentartikel
december 1992
AA19920762

Ook gij, Plasterk?

C.J.D. Warren

Op 2 juli 2009 is het wijzigingsvoorstel voor de Wet op het Hoger Onderwijs door de Tweede Kamer aangenomen. Door de wetswijziging zal een tweede studie voor studenten die na het behalen van of een bachelor-diploma of een master-diploma een tweede studie willen beginnen of voortzetten fors duurder worden. De minister heeft deze verhoging gemotiveerd met de opmerking dat de overheid slechts verantwoordelijk is voor de financiering van één bacheloropleiding en één masteropleiding. De Tweede Kamer lijkt dit uitgangspunt te delen; het wetsvoorstel werd op dit punt – ondanks een voorgesteld amendement van het lid Van Dijk – in ongewijzigde vorm aangenomen. De redactie van Ars Aequi is verontwaardigd over dit uitgangspunt.

Opinie | Redactioneel
december 2009
AA20090793

Over het moment waarop een echtscheidingsvonnis in kracht van gewijsde gaat

G.W. Breuker

Een echtscheiding komt pas tot stand wanneer het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken, binnen zes maanden nadat het in kracht van gewijsde is gegaan, is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand. In de praktijk blijkt dat er onzekerheid bestaat omtrent het moment waarop een echtscheidingsvonnis in kracht van gewijsde gaat. Voor een belangrijk deel wordt dit aan een wetswijziging in 1971 toegeschreven. Onderzocht wordt of die onzekerheid wel gerechtvaardigd is. Uit een analyse van twintig jaar procesrechtelijk zoeken en tasten blijkt dat dit voor het grootste gedeelte niet het geval is. Alleen in één bepaald, specifiek geval kan er onzekerheid bestaan.

Verdieping | Studentartikel
juni 1991
AA19910459

Verplichte HIV-test versus het nemo-teneturbeginsel

J. Schrover

Post thumbnail In dit artikel wordt ingegaan op de verhoudingen en spanningen die bestaan tussen het ondergaan van een verplichte HIV-test door een verdachte in geval van een verdenking van een strafbaar feit waarbij het slachtoffer in aanraking is geweest met lichaamsvocht dat het HIV-virus kan overdragen en het nemo-teneturbeginsel. Het wetsvoorstel dat een verplichte test regelt is het wetsvoorstel 'verplichte medewerking aan een bloedtest in strafzaken'. Dit wetsvoorstel is met algemene stemmen aangenomen in de Tweede Kamer. In het artikel wordt beschreven hoe de voorziening via een civiele procedure in het strafrecht wordt vormgegeven. Dit was de 'oude' weg. In geval het wetsvoorstel wet wordt, zal het de slachtofferbescherming ten goede komen. Vervolgens wordt er ingegaan op de rechtspositie van de verdachte binnen de nieuwe regeling waarbij onder andere wordt ingegaan op het artikel dat de lichamelijke integriteit beschermt (art. 11 Gw). Tenslotte wordt er ingegaan op een mogelijke inbreuk op het nemo-teneturbeginsel en een rechtvaardiging daarvoor.

Verdieping | Studentartikel
mei 2009
AA20090298

Toont alle 7 resultaten