Resultaat 13–16 van de 16 resultaten wordt getoond

OGEM-enquête (I) en (II)

M.J.G.C. Raaijmakers

Hoge Raad 10 januari 1990, nr. 20, ECLI:NL:HR:1990:AC1233, RvdW 1990, 22/23, NJ 1990, 465/466 m.n. Maeijer; TVVS 1990, pp. 127-132 noot Th.S. IJsselmuiden (Ogem-enquête (I) en (II)) In deze noot wordt ingegaan op de gevolgen van het failliet gaan van Ogem waarbij een uitspraak van de Hoge Raad aan de orde komt en er strijd is over de werking en strekking van de regeling van het enquêterecht. De Hoge Raad doet hierover een belangrijke uitspraak en oordeelt dat wanneer er sprake is van wanbeleid van de rechtspersoon dit geen oordeel inhoudt over de persoonlijke verwijtbaarheid van de bestuurders. Op een onderdeel wordt de beschikking van het hof o.g.v. motiveringsklachten gecasseerd. In de uitvoerige noot wordt ingegaan op de wetsgeschiedenis van de enquêteregeling. Daarna wordt de enquêteprocedure besproken waarbij de tweefasenstructuur wordt onderscheiden. Daarna komt de ontvankelijkheid van de oud-bestuurders van de failliete NV in de cassatieprocedure behandeld. Raaijmakers behandelt vervolgens het onderscheid van wanbeleid van de rechtspersoon en de aansprakelijkheid van de bestuurders. Deze loopt niet zonder meer parallel. Als laatste komt het openbaar belang bij faillissement aan de orde en wordt er afgesloten met aanbevolen literatuur. In de tweede annotatie komt met name het begrip 'wanbeleid van de rechtspersoon' diepgaand aan de orde waarbij met name van belang is dat een enquêteprocedure ook gestart kan worden bij faillissement van de vennootschap waarbij er dan geen voorzieningen worden getroffen. Daarbij worden in de opvolgende paragrafen behandelt: de wijze waarop de HR in het concrete arrest het wanbeleid beoordeelt en de verschillende voorbeelden waaruit wanbeleid kan bestaan, bijvoorbeeld in strijd handelen met wettelijke voorschriften, statuten of beleidsvoorschriften binnen de vennootschap.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
november 1990
AA19900858

Polarisering in enquêterechtspraak

B.F. Assink

Post thumbnail Centraal in deze amuse staat de recente enquêterechtelijke beschikking van de Hoge Raad van 9 juli 2010 inzake ASMI. Wat doet de Hoge Raad in zijn ASMI-beschikking? Hij vernietigt de beschikking van de Ondernemingskamer van 5 augustus 2009, waarin zij het verzoek om een onderzoek naar het beleid van en de gang van zaken binnen ASMI op de voet van artikel 2:350 BW toewijst. Is het de eerste keer dat de Hoge Raad en de Ondernemingskamer anders denken over de invulling en toepassing van dergelijke kerngebieden van ondernemingsbestuur? Neen, zeker niet. Brengt de ASMI-beschikking dan iets nieuws onder de zon? Ja, zeker wel. Afgezien van enkele materieelrechtelijke punten – die van belang zijn voor de praktijk – mijns inziens vooral dat het oordeel van de Hoge Raad in toenemende mate óók categorisch is bij onderwerpen waar dat níet direct in de rede ligt. Wat ik daarmee bedoel?

Opinie | Amuse
november 2010
AA20100768

S BV

M.J.G.C. Raaijmakers

Hoge Raad 9 juli 1990, nr. 26, ECLI:NL:HR:1990:AC0960, RvdW 1990, 147 (S/S BV) In deze uitspraak van de Hoge Raad is het de vraag of het indienen van een verweerschrift gezien kan worden als vertegenwoordiging van de rechtspersoon en of deze op rechtsgeldige wijze is gedaan. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Verder is aan de orde in hoeverre het niet aanpassen van de statuten waardoor er jaren achter elkaar een groot gedeelte van de jaarwinst op grond van een statutaire reserve wordt gereserveerd, in plaats van deze uit te keren als dividend, wat geen enkele functie meer voor de vennootschap heeft, een reden is om een enquêteverzoek in te dienen welk verzoek aangemerkt kan worden als 'gegronde redenen om aan juist beleid te twijfelen'. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag eveneens bevestigend. In de noot wordt dieper ingegaan op de vertegenwoordigingsbevoegdheid en de mogelijkheden tot het indien van een enquêteverzoek.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
januari 1991
AA19910083

Strijd om strategische koers van ASMI

M.J.G.C. Raaijmakers

Gerechtshof Amsterdam (Ondernemingskamer) 5 augustus 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ4688, LJN: BJ4688, nr. 200.005.940 (Hermes Focus Asset Management Ltd et al. tegen ASM International, de VEB, Stichting Continuïteit AMS International, A.H. del Prado en de ondernemingsraad van ASM Europe BV) Uitspraak van de OK in de ASMI zaak waarin aan de orde komt in hoeverre het activeren van een beschermingsmechanisme tegen invloed van activistische minderheidsaandeelhouders een gegronde reden is om aan juist beleid te twijfelen. De oorsprong van de procedure wordt beschreven. De beschikking ziet met name op de mate waarin de beschermingsmaatregel geoorloofd is en in hoeverre de stichting waaraan de ter bescherming uitgegeven aandelen aan zijn uitgegeven onafhankelijk is. De OK overweegt ook dat het onderzoek dat met de eerste beschikking bevolen werd zich mocht toespitsten op gebeurtenissen van de datum van de beschikking. In de noot wordt ook op de beschikking uit de eerste fase van het enquêteverzoek ingegaan.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
november 2009
AA20090734

Resultaat 13–16 van de 16 resultaten wordt getoond