Capita Strafrecht (Digitaal boek)
Capita Strafrecht bevat een thematische inleiding in het strafrecht. Het boek is bedoeld voor gebruik in het onderwijs in het strafrecht op inleidend niveau.
Het strafrecht wordt in de diverse hoofdstukken thematisch behandeld. De nadruk ligt enerzijds op de bespreking van de klassieke vorm van afdoening van strafzaken door opsporing, vervolging en berechting. Anderzijds worden actuele ontwikkelingen als de grote stromen strafzaken die moeten worden afgedaan, de OM-strafbeschikking, de strafrechtelijke bestrijding van georganiseerde criminaliteit en terrorisme, de nieuwe rol van de rechter-commissaris in het voorbereidend onderzoek, veranderingen in het denken over strafrecht en straf, wijzigingen in het sanctiestelsel, noodzaak en vorm van rechterlijke controle en andere themaâs aan de orde gesteld. Van deze themaâs wordt telkens de invloed op de systematiek van de regeling van het strafrecht geschetst. Ook wordt de aard van de strafrechtelijke rechtshandhaving zichtbaar gemaakt. In deze thematische aanpak maakt Capita strafrecht duidelijk welke, onderling zeer verschillende vragen, strafrecht en strafrechtspleging tegenwoordig oproepen.
Naar vorm, opzet en inhoud beoogt Capita strafrecht om, aansluitend aan contactonderwijs, strafrechtelijke themaâs toegankelijk te maken. Daarmee wordt geprobeerd de afstand te verkleinen tussen het contactonderwijs en het steeds ingewikkelder wordende systeem van het strafrecht. Juist die afstand doet zich in de studie op inleidend niveau in toenemende mate voelen. De nadruk ligt telkens op een uitvoerig opgezette bespreking van hetgeen aan bepaalde themaâs essentieel is. Naar een uitputtende behandeling is daarbij niet gestreefd. Gepoogd is themaâs toegankelijk te maken, zonder af te doen aan de eis van toegewijde studie die ook reeds aan de beginnende student mag worden gesteld. Traditionele strafrechtelijke begrippen ontbreken daarbij niet. Ter aanvulling en relativering compareren in de tekst instanties, personen en voorwerpen als ridderorden, een toga van âdof greinâ, notaris Niekerk uit Godfried Bomansâ Pieter Bas, dhr. Damocles en zijn zwaard, de Amerikaanse vice-president, Pilatus en Sinterklaas.
Deze digitale uitgave is alleen toegankelijk voor WO en HBO rechtenstudenten via de faculteitsbibliotheken. Geen toegang? Vraag bij jouw faculteitsbibliotheek of zij al een licentie hebben.
Deze digitale uitgave is niet individueel aan te schaffen. Bibliotheken kunnen een licentie nemen en op ip-niveau toegang krijgen tot alle digitale uitgaven van Ars Aequi, neem hiervoor contact op met onze klantenservice.
Bekijk inhoudsopgave
Inhoudsopgave Capita Strafrecht (Digitaal boek)
Introductie
I. Inleiding
II. Strafrechtrechtspleging
III. Systematiek
IV. Het inhoudelijke belang van de systematiek
V. De inhoud van de balans ligt niet vast; het gaat om het telkens opnieuw bepalen ervan
VI. Uitwerking in de verdere inhoud van het boek
VII. Wat wordt van de gebruiker verwacht?
Hoofdstuk 1 - Bronnen en onderscheidingen
I. Inleiding
II. Bronnen: wetten en wetboeken, jurisprudentie en literatuur, beginselen en verdragen
II.1. Nieuwe en oude bronnen
II.2. Bron van recht en bron van kennis
II.3. De wet
II.4. De jurisprudentie
II.5. De literatuur
II.6. Algemene rechtsbeginselen
II.7. Verdragen en besluiten van internationale organisaties; EU en EVRM
II.8. Samenhang
III. Belangrijke strafrechtelijke wetten: Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering
IV. Enkele onderscheidingen
IV.1. Formeel recht en materieel recht
IV.2. Formeel strafrecht en materieel strafrecht
IV.3. Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering
IV.4. Commuun en bijzonder strafrecht
IV.5. Wetten en wetten: de wet in formele zin
IV.5.1. Begripsbepaling
IV.5.2. Relevantie
IV.6. Wetten en beleidsregels ter uitvoering
IV.7. Misdrijven en overtredingen
V. Afsluiting
Hoofdstuk 2 - De organen van de strafrechtspleging, hun organisatie en hun taken
I. Inleiding
II. De organisatie als invalshoek
II.1. De afzonderlijke functionarissen die bij de berechting van een strafzaak betrokken zijn behoren tot een organisatie
II.2. Het belang van aandacht voor de organisatie
II.3. Enkele nadere begrenzingen in de bespreking
III. Rechter en openbaar ministerie: terminologie
IV. De zittende magistratuur in strafzaken
IV.1. De driedeling in gerechten en hun rechters
IV.2. Hiërarchie in de gerechten
IV.3. De situatie binnen een gerecht
IV.3.1. Inleiding: organisatie en afdoening van strafzaken
IV.3.2. De organisatie van een gerecht
IV.3.3. De afdeling strafrecht
IV.3.4. Rang en processuele functie zijn verschillende dingen
IV.4. De bevoegdheid van de gerechten: regionaal en landelijk
IV.4.1. Regionale competentie in strafzaken als uitgangspunt
IV.4.2. Concentratie van rechtmacht en andere uitzonderingen
IV.4.3. Herziening van de gerechtelijke kaart
IV.5. Enkele bovengerechtelijke aspecten van de gerechtelijke organisatie
IV.6. Afsluiting: waarborg voor onpartijdigheid als case-study
V. Het openbaar ministerie
V.1. Wel ârechterlijk ambtenaarâ, geen rechter
V.2. EĂ©n landelijke organisatie
V.3. Met Ă©Ă©n taak, opgedragen aan het OM
V.4. Eén hiërarchische organisatie
V.5. Organisatie in âparkettenâ
V.5.1. Indeling van de parketten
V.5.2. Organisatie binnen een parket
V.6. Landelijk bevoegd
V.7. âAndere ambtenarenâ: mandaat
V.8. Schematische weergave
V.9. Taak van het openbaar ministerie
V.9.1. Strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en andere taken
V.9.2. Geen berechting
V.9.3. Opsporing, vervolging en tenuitvoerlegging
V.9.4. Andere (strafvorderlijke) taken
V.10. Ook hier: rang en processuele functie zijn verschillende dingen
VI. EĂ©n apart parket: het parket bij de Hoge Raad der Nederlanden en de procureur-generaal
VII. De politie
VII.1. De Politiewet 2012
VII.2. Taak van de politie
VII.3. Gezag en toezicht over de politie: dualiteit
VII.4. Overleg noodzakelijk; driehoeksoverleg
VII.5. Politie en openbaar ministerie; âstrafrechtelijke handhaving van de rechtsordeâ en âambtenaren met opsporing belastâ, opsporingsambtenarenâ
VII.6. Andere taken van de politie en (dus ook) andere bevoegdheden
VII.7. De organisatie van de politie: dualiteit tussen landelijk en regionaal niveau
VII.8. Nog enkele algemene onderwerpen betreffende de politie
VII.8.1. Uitvoeringsregelingen; de Ambtsinstructie voor de politie
VII.8.2. Bijstand aan de politie
VII.8.3. Klachten over politieoptreden
VII.8.4. Toezicht
VIII. De advocatuur; de raadsman in strafzaken
IX. Nog enkele andere functionarissen en instanties
IX.1. Het ministerie van (veiligheid en) justitie
IX.2. Reclassering
IX.3. Slachtofferhulp Nederland en het Schadefonds geweldsmisdrijven
IX.4. Tolken en vertalers, deskundigen
IX.5. De âkoningâ: gratie
IX.6. Europese instituties: Eurojust en Europol
X. Werkt het (een beetje)?
XI. Afsluiting
Hoofdstuk 3 - De fasen in het strafproces
I. Inleiding
II. Het strafproces als voortdurend proces van onderzoeken en beslissen
III. Berechting: beraadslaging en uitspraak; tenuitvoerlegging
IV. Berechting: rechtsgeding en onderzoek ter terechtzitting op basis van de tenlastelegging
V. Voorbereidend onderzoek I: verkenning en indeling
VI. Voorbereidend onderzoek II: het opsporingsonderzoek
VII. Voorbereidend onderzoek III: terug naar de chronologie
VIII. Vervolgen en vervolgingsbeslissing
VIII.1. De officier van justitie als toegangspoort tot de strafrechter
VIII.2. De officier van justitie hoeft een zaak niet aan de strafrechter voor te leggen
VIII.3. Vervolgen door het uitvaardigen van een strafbeschikking
IX. Samenvatting
X. Afsluiting
Hoofdstuk 4 - De eigen aard van de strafrechtelijke rechtshandhaving
I. Inleiding
II. Inhoudelijke uitleg
III. Normen, rechtsregels en hun verband
III.1. Normen
III.2. Rechtsregels
III.3. De relatie tussen gedragsnormen en rechtsregels
III.3.1. Vraagstelling
III.3.2. Een rechtssysteem bevat in elk geval ook regels van organisatorisch recht
III.3.3. Sociale normen kunnen op twee manieren rechtsnormen worden
III.3.3.1. Erkenning doordat het recht de norm opschrijft
IV. Wat is het typische aan de strafrechtelijke reactie?
V. Straffen gebeurt met het oog op handhaving van de norm
VI. Zowel materieel strafrecht als formeel strafrecht is handhavingsrecht, gericht op het afdwingen van normconform gedrag
VII. Vergelijking met het civielrechtelijk rechtssysteem en het bestuursrechtelijk rechtssysteem: verschillen en overeenkomsten, divergentie in de rechtshandhaving
VII.1. Civiel recht en bestuursrecht zijn meer normstellend recht
VII.2. Overlap van rechtsgebieden; convergerende doelen van rechtshandhaving: schadevergoeding, ordehandhaving en ontruimingen
VII.3. Overlap van rechtsgebieden; bestuurlijke boete
VIII. Consequenties
IX. Strafrechtstheorieën
X. Het strafrecht mikt op effecten in de maatschappij
XI. Consequenties van de afstand tussen norm en strafbaarstelling
XI.1. Wat stelt de wetgever strafbaar?
XI.2. Wat als norm en strafbepaling uit elkaar gaan lopen?
XII. Het strafrechtelijk systeem als instrument van overheidspolitiek
XIII. De andere karakteristiek van het strafrecht: rechtsbescherming
XIII.1. Rechtsbescherming als essentieel aspect van elk onderdeel van strafrechtelijke rechtshandhaving
XIII.2. Diverse vormen van rechtsbescherming
XIII.3. Strafrecht is overheidsrecht
XIII.4. Strafrecht is â in ultimo â rechtersrecht
XIII.5. Grondwet en EVRM stellen eisen
XIII.6. Legaliteit en codificatie
XIII.7. Normen in het strafprocesrecht; normering van overheidsoptreden
XIII.7.1. Normen gericht tot de strafvorderlijke overheid
XIII.7.2. Handhaving: art. 359a Sv
XIII.8. Algemene beginselen van behoorlijke procesorde
XIII.9. Afsluiting en opmaat
XIV. De strafbepaling als ingang van het strafrechtelijk sanctiestelsel
XIV.1. Terminologie
XIV.2. De strafbepaling als ingang: niet de norm, maar gedrag in strijd met de norm
XIV.3. De strafbepaling is nog maar een begin op weg naar strafbaarheid van de verdachte: de voorwaarden voor strafbaarheid
XIV.3.1. Eerste voorwaarde: gedrag dat onder een delictsomschrijving valt
XIV.3.2. Wederrechtelijk
XIV.3.3. Aan schuld te wijten
XIV.4. Voorwaarden voor strafbaarheid
XIV.5. Bestanddelen en elementen
XIV.6. Strafuitsluitingsgronden: rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden
XIV.7. De uitzondering: element wordt bestanddeel
XIV.8. Bestanddelen, elementen en het formele recht
XV. Afsluiting
Hoofdstuk 5 - Rechtsbescherming door legaliteit en codificatie
I. Inleiding
II. Historisch begin: rechtsbescherming door codificatie
III. De codificatiegedachte in Nederland
III.1. De opdracht staat in de Grondwet
III.2. Uitvoering in wetgeving: de decentrale overheden
III.3. Uitvoering in wetgeving: bijzondere wetgeving
IV. Rechtsbescherming door legaliteit
IV.1. Historische grondslag
IV.2. Verschil met de codificatiegedachte
IV.3. Het legaliteitsbeginsel in het materiële en in het formele strafrecht
V. Het legaliteitsbeginsel in het materiële strafrecht: de strafbaarstelling
V.1. De elementen van art. 1 Sr verkend
V.2. Het legaliteitsbeginsel in het materiële strafrecht: algemeen deel
V.3. Het legaliteitsbeginsel in het materiële strafrecht: de straffen
VI. Het legaliteitsbeginsel in het formele strafrecht
VI.1. Inhoudelijke gerichtheid
VI.2. Geen bemoeienis van de decentrale wetgever
VI.3. Bijzondere wetten
VI.4. Regelgeving ter uitvoering van het Wetboek van Strafvordering
VII. Legaliteit en codificatie: een samenvatting
VIII. Legaliteit en codificatie; rechtsvorming door wetgever en rechter; een inleiding
Blokintroductie Strafprocesrecht
I. Samenhang met het voorafgaande
II. Inhoud van het blok strafprocesrecht
Hoofdstuk 6 - Algemene beschouwingen over strafprocesrecht
I. Inleiding
II. Sfeertekening: realisatie van materieel strafrecht maar ook normering van overheidsmacht
III. Bronnen van strafprocesrecht en hun betekenis
IV. Bladeren in het wetboek
V. Aanzetten tot en wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering
V.1. Meer incidentele wijziging, bijvoorbeeld ingegeven zijn door ontwikkelingen in de techniek
V.2. Aanzetten tot wetswijziging vanuit internationaal en Europees verband; een verkenning van enkele pijlers
V.3. Erkenning en adequate inpassing van het slachtoffer en zijn belangen
V.4. Bijzondere voorzieningen in geval van georganiseerde criminaliteit of terroristische misdrijven
V.5. Neemt de rechter inhoudelijk wel altijd de juiste beslissingen?; het voorkomen van de veroordeling van onschuldigen
V.6. Slagvaardig(er) reageren op een strafbaar feit: âZSMâ
V.7. Efficiënte inzet van het strafrechtelijk systeem
VI. Herziening van het Wetboek van Strafvordering als project; enige algemene aspecten
VI.1. Geen algehele hercodificatie in Ă©Ă©n keer
VI.2. Verandert de structuur en vraagt dat aandacht?
VI.3. Een algemeen en inhoudelijk kader voor de herziening van het Wetboek van Strafvordering?
VII. Afsluiting
Hoofdstuk 7 - Systematiek van de bevoegdheden van politie en justitie ter opsporing
I. Inleiding
II. Afzonderlijke bevoegdheden en regeling van het opsporingsonderzoek in het algemeen
II.1. Afzonderlijke bevoegdheden
II.2. Algemene aspecten van het opsporingsonderzoek; het opsporingsonderzoek als kader
II.3. Historische achtergrond: De Parlementaire EnquĂȘte Opsporingsmethoden en de Wet-BOB
III. Opsporing geschiedt door opsporingsambtenaren
IV. Normering van âopsporingâ
IV.1. Opsporing heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien
IV.2. Van âopsporingâ dient proces-verbaal te worden opgemaakt
IV.3. Gezag en leiding over en verantwoordelijkheid voor de opsporing bij de officier van justitie
IV.3.1. Gezag, leiding en verantwoordelijkheid van de officier van justitie
IV.3.2. De officier van justitie staat in voor volledigheid en rechtmatigheid
IV.3.3. Naast opmaken ook inzenden van processen-verbaal
IV.3.4. De verantwoordelijkheid van de officier van justitie werkt door in de berechting van de verdachte
IV.4. Afsluiting
V. Eerste onderdeel van âopsporingâ: doelgerichte activiteit
V.1. Opsporing is gericht op waarheidsvinding omtrent de verschillende aspecten van een strafzaak
V.2. De inhoudelijke doelgerichtheid is onderdeel van de wettelijke definitie van âopsporingâ
V.3. Activiteiten gericht op andere doelen zijn geen âopsporingâ
VI. Tweede onderdeel van âopsporingâ: de ondergrens van âopsporingâ: âredelijk vermoedenâ, âredelijk vermoedenâ en âaanwijzingenâ
VI.1. Achter âin verband met strafbare feitenâ gaat een inhoudelijk criterium schuil; drie domeinen van opsporing
VI.2. Het klassieke domein: opsporing naar aanleiding van een redelijk vermoeden dat een strafbaar feit is begaan
VI.2.1. De omschrijving van het domein
VI.2.2. De consequenties
VI.3. Inleiding op de andere twee domeinen: opsporing in de âvoorfaseâ
VI.3.1. De noodzaak van voorzieningen
VI.3.2. Oplossing binnen het eerste domein: âbegaanâ en âbegaanâ: strafbaarheid ook zonder dat een delictsomschrijving volledig is vervuld
VI.3.3. Dat was de wetgever niet genoeg
VI.4. Het tweede domein: opsporing van bepaalde misdrijven die in georganiseerd verband worden gepleegd of beraamd
VI.4.1. Bron
VI.4.2. Waarom aanvulling?
VI.4.3. Invulling van de domeinomschrijving
VI.4.3.1. Het criterium keert telkens terug in Titel V
VI.4.3.2. Verschil met eerste domein
VI.4.3.3. âgeorganiseerd verbandâ
VI.4.3.4. Tussenbalans
VI.4.3.5. Tussenstap: Titel IVa en Titel Va Boek 1 Sv
VI.4.4. Rechtsbescherming rondom bijzondere opsporingsbevoegdheden
VI.4.4.1. Redelijk vermoeden dat in georganiseerd verband bepaalde misdrijven worden beraamd of gepleegd
VI.4.4.2. In het tweede domein zijn alleen de bevoegdheden van Titel V en Va beschikbaar
VI.4.4.3. Alleen met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen (art. 132a Sv)
VI.4.4.4. Een apart aanvullend kader voor de toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden
VI.4.4.5. Ten slotte, maar wel zo belangrijk: beperking in de regeling van de afzonderlijke bevoegdheden
VI.5. De afsluiting van het tweede domein van opsporing
VI.5.1. Samenvattende beschrijving
VI.5.2. En was het een succes?
VI.6. Het derde domein van opsporing; terroristische misdrijven
VI.6.1. Plaatsbepaling
VI.6.2. Overeenkomsten met het eerste en het tweede domein
VI.6.3. De kern van de regeling: âaanwijzingenâ en geen redelijk vermoeden
VI.6.4. En alsof dat nog niet genoeg is: aanpassing van het eerste domein
VI.6.5. Rechtsbescherming in het derde domein
VI.6.6. Het derde domein: kritiek, toepassing, beoordeling
VII. Geen vrijheidsbenemende dwangmiddelen in het tweede en derde domein; het begrip âverdachteâ
VIII. Afsluiting eerste, tweede en derde domein van opsporing
IX. Opsporing geschiedt (slechts) op de wijze bij de wet voorzien
IX.1. De eis van wettelijke regeling steunt niet alleen op art. 1 Sv
IX.2. Invulling door art. 1 Sv
IX.3. De regeling van de beperkte inbreuk
IX.3.1. Expliciete regeling van ernstige inbreuken
IX.3.2. De wettelijke basis van niet ernstige inbreuken
X. Het verkennend onderzoek
XI. Politiebevoegdheden uit andere taken
XII. Samenvatting en afsluiting
Hoofdstuk 8 - Dwangmiddelen en opsporingsmethoden
I. Inleiding
II. Het geheel van dwangmiddelen en opsporingsmethoden
II.1. Een flinke verzameling afzonderlijke bevoegdheden
II.2. Terminologie: dwangmiddelen en opsporingsmethoden
III. Systematiek: wettelijke regeling aan de hand van gevallen, gronden, subjecten en autoriteit tot toepassing bevoegd
IV. De regeling van enkele dwangmiddelen nader bekeken
V. Inbeslagneming
V.1. Aard van het dwangmiddel
V.2. Grond
V.3. Autoriteiten tot inbeslagneming bevoegd
V.4. Gevallen waarin de bevoegdheid bestaat
V.5. Steunbevoegdheden
V.5.1. Fouilleren
V.5.2. Betreden en doorzoeken van plaatsen
V.6. Personen tegen wie de bevoegdheid kan worden toegepast
V.7. Overige aspecten
VI. Vorderen van gegevens
VI.1. Autoriteit, geval en grond
VI.2. Personen tegen wie de bevoegdheid kan worden uitgeoefend; principieel niet tegen de verdachte
VII. Vrijheidsbenemende dwangmiddelen
VII.1. Inleiding
VII.2. Het begin: de politie op straat: staande houden om de identiteit vast te stellen
VII.3. Aanhouden
VII.4. Ophouden voor onderzoek
VII.5. Inverzekeringstelling
VII.6. De voorlopige hechtenis is echt iets anders
VII.6.1. Definitie
VII.6.2. Gevallen
VII.6.3. Gronden
VII.6.4. Duur en autoriteit van toepassing
VII.6.5. Twee nadere voorwaarden
VII.6.6. De voorwaarden gelden cumulatief
VII.6.7. Rechterlijke procedure; rechtsbijstand
VII.6.8. Voorwerp van onderzoek versus bejegening
VII.6.9. Band met de berechting
VII.6.10. Invrijheidstelling en opheffing
VII.6.11. Schorsing van de voorlopige hechtenis
VII.6.12. Het venijn van de duur van de voorlopige hechtenis
VIII. Overzicht van enige ontwikkelingen inzake dwangmiddelen: tendens stijgend
VIII.1. Gronden
VIII.2. Personen tegen wie de bevoegdheid kan worden toegepast
VIII.3. Autoriteit tot toepassing bevoegd
VIII.4. Gevallen
VIII.5. Toepassing (daadwerkelijke) voorlopige hechtenis
IX. De verdachte en zijn raadsman; het verhoor van de verdachte
IX.1. Het begrip âverdachteâ
IX.2. Waarborgen voor de verdachte
IX.2.1. Onschuldpresumptie
IX.2.2. Recht op informatie en op kennisneming van processtukken
IX.2.3. Recht te worden gehoord
IX.2.4. Aanspraak op vertaling en vertolking
IX.2.5. Bijstand van een raadsman
IX.2.6. Voortvarendheid
IX.2.7. Onderzoekshandelingen laten verrichten
IX.2.8. Geen medewerking aan de eigen veroordeling
IX.3. Verhoor van de verdachte
IX.3.1. Zwijgen mag
IX.3.2. Verklaringsvrijheid
IX.3.3. Betrouwbare verklaring
IX.3.4. Zicht op het politieverhoor door registratie ervan
IX.3.5. Raadsman voor c.q. bij het (politie)verhoor
X. Nog enkele algemene aspecten betreffende de regeling en de toepassing van dwangmiddelen
X.1. Vrijwilligheid
X.2. Proportionaliteit en subsidiariteit
X.3. De beperking van het beroepsverschoningsrecht
X.4. Handhaving: verzuim van vormen; art. 359a Sv
X.5. Schadevergoeding?
XI. Afsluiting
Hoofdstuk 9 - Het voorbereidend onderzoek in strafzaken
I. Inleiding
II. Altijd een voorbereidend onderzoek: âonderzoekâ en âvoorbereidingâ
II.1. Altijd een voorbereidend onderzoek, maar inhoud en omvang verschillen per
zaak en verschuiven in de loop van het onderzoek
II.2. Twee elementen: âonderzoekâ en âvoorbereidingâ
III. De rechter-commissaris als waarborg van een goed voorbereidend onderzoek: plaatsbepaling
IV. De positie van de rechter-commissaris in het voorbereidend onderzoek in strafzaken
IV.1. Drie kernthemaâs
IV.2. Toezichthoudende en andere incidentele betrokkenheid van de rechter-commissaris bij opsporingshandelingen in het opsporingsonderzoek
IV.3. Onderzoek door de rechter-commissaris
IV.3.1. Voorbereiding
IV.3.2. Volledigheid
V. Enige algemene themaâs betreffende het onderzoek door de rechter-commissaris
V.1. Organisatorische kaderbepalingen
V.2. Communicatiebepalingen
V.3. Het initiëren en uitvoeren van onderzoekshandelingen door de RC in het algemeen
VI. Enkele bijzondere onderzoekshandelingen in het voorbereidend onderzoek nader belicht
VI.1. Het verhoor van de verdachte en van getuigen; bijzondere getuigen
VI.1.1. Het voorbereidende is van belang
VI.1.2. Regeling van het verhoor
VI.1.3. De bijzondere getuigen uitgelicht
VI.2. De regeling van de inbreng van de deskundige
VI.3. Kennis bijeen brengen over de persoon van de verdachte
VII. Het dossier: wat is het, wat moet er in, en wie zorgt daar dan voor?
VII.1. Terminologie: processtukken en procesdossier
VII.2. Nadere verkenning; belang van het onderwerp
VII.2.1. Verslag van onderzoek ten behoeve van het vervolg en de beslissingen daarover
VII.2.2. Controle mogelijk maken
VII.3. De verschillende facetten en derzelver regeling
VII.3.1. Wat hoort in het dossier en wie is er verantwoordelijk voor dat dit gebeurt?
VII.3.2. Regeling van enkele algemene aspecten betreffende de kennisneming van processtukken
VIII. Verdachte en raadsman; âbelang van het onderzoekâ
VIII.1. Beperking; algemene beperking; nogal eens: âbelang van het onderzoekâ
VIII.2. Kennisneming van processtukken en de regeling van de beperking ervan
VIII.3. Het contact tussen verdachte en zijn raadsman; het vrije verkeer van de raadsman met zijn cliënt
IX. Het slachtoffer in het voorbereidend onderzoek
X. Waken tegen nodeloze vertraging in het voorbereidend onderzoek
X.1. Waken tegen nodeloze vertraging binnen het Wetboek van Strafvordering
X.2. Het recht op berechting binnen redelijke termijn van art. 6 EVRM
XI. Rechtsmiddelen in het voorbereidend onderzoek
XII. Voorbereidend onderzoek in en voor het buitenland
XIII. Het strafrechtelijk financieel onderzoek
XIV. Samenvatting en afsluiting
Hoofdstuk 10 - Vervolgbaarheid en vervolgingsbeslissing
I. Inleiding
II. Het begrip âvervolgenâ
II.1. Vervolgen is een strafzaak aan de rechter ter berechting voorleggen
II.1.1. Inhoud
II.1.2. Consequenties
II.2. Twee andere daden van vervolging: vordering voorlopige hechtenis en vordering onderzoek van de RC
II.2.1. Inhoud
II.2.2. Consequenties
II.2.3. Incidentele betrokkenheid van de RC is (geen?) vervolgen
II.3. De strafbeschikking als âvervolgenâ
II.3.1. Inhoud
II.3.2. Wat is er typisch aan âvervolgen door middel van het uitvaardigen van een strafbeschikkingâ?
II.4. Uitstel van de vervolgingsbeslissing; voorwaardelijk sepot en transactie
II.5. Afsluiting en opmaat
III. Alleen de officier van justitie mag vervolgen
IV. Geen plicht om te vervolgen; opportuniteitsbeginsel
V. Soms mag vervolgen niet
V.1. Ontstaan van het vervolgingsrecht
V.1.1. Leeftijd
V.1.2. Rechtsmacht
V.1.3. Klacht
V.2. Verval van het vervolgingsrecht
V.2.1. Geen tweemaal over hetzelfde feit
V.2.2. Dood van de verdachte
V.2.3. Verjaring
V.2.4. Overdracht van strafvervolging
V.2.5. Buitengerechtelijke afdoening
V.3. Kan ook de overheid worden vervolgd?
VI. Schorsing van de vervolging
VII. Vervolging en âverdachteâ
VIII. De inhoud van de vervolgingsbeslissing
VIII.1. Vervolging âmoet plaatshebbenâ; in het algemeen belang kan daarvan worden afgezien
VIII.2. Het âalgemeen belangâ; een toetsbaar criterium?
VIII.3. Beginselen van een behoorlijke procesorde
IX. De officier van justitie tussen de rechter en de minister van justitie
IX.1. Zeggenschap en verantwoordelijkheid in concrete zaken
IX.2. Beleidsregels: richtlijnen en aanwijzingen
X. De dynamiek van de vervolgingsbeslissing: stromen strafzaken
XI. Vormen van rechterlijke toetsing van de vervolgingsbeslissing
XI.1. Het bezwaarschrift tegen de beslissing om te vervolgen
XI.1.1. Ratio: waarborg tegen in het openbaar terecht staan
XI.1.2. De procedure
XI.2. Het beklag tegen niet (verder) vervolgen of tegen vervolgen door een strafbeschikking
XI.2.1. Beklag bij het gerechtshof; ratio
XI.2.2. Beklag alleen door de rechtstreeks belanghebbende
XI.2.3. De belangenafweging: algemeen versus particulier belang
XI.2.4. De belangenafweging: volledige belangenafweging door het gerechtshof
XI.2.5. De positie van de verdachte in de procedure
XI.2.6. Afsluiting en voorbeeld
XII. Toetsing van de vervolgingsbeslissing door de rechter ter terechtzitting
XII.1. Processuele verwerking
XII.2. De inhoud van de beoordeling I: de voorwaarden voor vervolgbaarheid
XII.3. De inhoud van de beoordeling II: beoordeling van de inhoudelijke afweging die aan de vervolgingsbeslissing ten grondslag ligt
XII.4. Afsluiting
XIII. Terugkomen op de vervolgingsbeslissing; alsnog (niet)vervolgen
XIII.1. Correctie door de rechter: beklag
XIII.2. Alsnog niet vervolgen
XIII.3. Alsnog wel vervolgen
XIII.3.1. De situatie bij art. 242 Sv; kennisgeving van niet verdere vervolging
XIII.3.2. Einde zaak is einde vervolging behoudens nieuwe bezwaren
XIII.3.3. Geldt niet voor beklag
XIII.3.4. De situatie bij art. 167 Sv
XIII.3.5. De invloed van de procedure van art. 36 Sv
XIV. Afsluiting
Hoofdstuk 11 - Het onderzoek ter terechtzitting
I. Inleiding
II. Aanhangig maken van de zaak ter terechtzitting
III. Het onderzoek ter terechtzitting
IV. De vorm van het onderzoek ter terechtzitting
V. Het belang van het onderzoek ter terechtzitting
VI. De verbondenheid tussen het op de terechtzitting uitgevoerde onderzoek en de beraadslaging en beslissing
VI.1. De zittingsrechter als instantie die onderzoekt en beslist
VI.1.1. Uitgangspunt
VI.1.2. Personele unie verplicht
VI.1.3. Een âvierdeâ rechter
VI.1.4. EĂ©n van de rechters hoort in zân eentje getuigen of deskundigen
VI.2. De taak van de zittingsrechter tijdens het onderzoek ter terechtzitting
VI.2.1. De zittingsrechter onderzoekt zelf
VI.2.2. Het onderzoek van de zittingsrechter is gericht op volledigheid
VI.2.3. Ter discussie stellen
VI.2.4. De gebondenheid aan het onderzoek ter terechtzitting tijdens de beraadslaging
VI.2.5. Inhoudelijke gerichtheid: volledigheid en rechtmatigheid
VI.2.6. Een voorbeeld uit de praktijkâŠ
VII. Het verloop van het onderzoek ter terechtzitting
VII.1. Begin en einde
VII.2. Handelingen en beslissingen aan het begin
VII.3. Verder verloop van het onderzoek
VII.4. Laatste onderdelen
VII.5. Proces-verbaal van de terechtzitting
VIII. Handhaving van de voorschriften betreffende de inrichting van het onderzoek ter terechtzitting
VIII.1. Nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en daarmee van het vonnis
VIII.2. De nietigheid wordt door de hogere rechter geconstateerd
VIII.3. Communicatie tussen wetgever, lagere en hogere rechter⊠.
VIII.4. ⊠die grotendeels door de wetgever is afgeschaft ...
VIII.5. ... maar deels weer door de Hoge Raad is hersteld
IX. Het slachtoffer en het onderzoek ter terechtzitting
IX.1. Aanspraak op correcte bejegening in de fase van de berechting en tijdens het onderzoek ter terechtzitting
IX.2. Het slachtoffer oefent zijn spreekrecht uit: verkenning van de wettelijke regeling
IX.3. Het slachtoffer als benadeelde partij
IX.4. Hoe dit alles te beoordelen?
IX.4.1. Grenzen I: geen medebeslissingsrecht
IX.4.2. Grenzen II: het belang van de strafrechtspleging
IX.4.3. Grenzen III: spreekrecht en benadeelde partij
X. Afsluitende typering: inquisitoir en accusatoir procestype
XI. Het onmiddellijkheidsbeginsel; het arrest HR 20 december 1926, NJ 1927, 85 (De auditu)
XI.1. De casus en de opvatting van wetgever en Hoge Raad
XI.2. De consequenties
XI.3. Nuancering en recente ontwikkelingen
XII. Samenvatting en afsluiting
Hoofdstuk 12 - Na het onderzoek ter terechtzitting: beraadslaging en beslissing; het vonnis
I. Inleiding
II. Plaats in het wetboek
III. Onderzoek, beraadslaging en beslissing in raadkamer, vonnis en uitspraak
IV. Eerste overzicht van de beslispunten tijdens de beraadslaging: de beslispunten van art. 348 en art. 350 Sv
V. De binding aan het onderzoek ter terechtzitting en aan de tenlastelegging
VI. De beraadslaging
VI.1. Het instituut van de raadkamer
VI.2. Het geheim van de beraadslaging in raadkamer
VI.3. Regels voor de structuur van het beraad
VII. Het belang van de gemotiveerde beslissing in het vonnis
VIII. De beslispunten van art. 348 Sv
VIII.1. Overzicht en volgorde
VIII.2. De afzonderlijke vragen van art. 348 Sv en de antwoorden
VIII.2.1. Is de dagvaarding geldig?
VIII.2.2. Is de rechter bevoegd van het ten laste gelegde feit kennis te nemen?
VIII.2.3. Is de officier van justitie ontvankelijk in de strafvervolging?
VIII.2.4. Zijn er redenen de vervolging te schorsen?
VIII.3. Enkele algemene punten ten aanzien van de vragen van art. 348 Sv
VIII.3.1. Altijd onderzoeken; niet altijd in het vonnis beslissen
VIII.3.2. Rechtsgevolg van de beslissingen van art. 349 lid 1 Sv: einde rechtsgeding
VIII.3.3. Rechtsgevolg van de beslissingen van art. 349 lid 1 Sv: niet meer opnieuw vervolgen?
VIII.3.4. âZonder onderzoek van de zaak zelfâ: art. 283 Sv
IX. De beslispunten van art. 350 Sv
IX.1. Overzicht en volgorde
IX.2. Is het ten laste gelegde feit bewezen?
IX.2.1. De inhoud van de bewijsvraag
IX.2.2. Op de grondslag van de tenlastelegging
IX.2.3. Overzicht van het wettelijk bewijsrecht
IX.2.4. De antwoorden op de eerste vraag van art. 350 Sv: beslissen en motiveren
IX.3. Is het bewezen verklaarde feit in een wettelijk voorschrift strafbaar gesteld, en zo ja, in welk?
IX.3.1. De inhoud van de kwalificatievraag
IX.3.2. Beslissen en motiveren
IX.4. Is de verdachte strafbaar?
IX.4.1. De inhoud van de vraag
IX.4.2. Beslissen en motiveren
IX.5. Welke straf of maatregel wordt opgelegd?
IX.5.1. De inhoud van de vraag
IX.5.2. Beslissen en motiveren
IX.5.3. Aanvullende beslissing: âdadelijk uitvoerbaarâ?
IX.6. Een aparte ingang voor beslissen en motiveren: verweren, âuitdrukkelijk onderbouwde standpuntenâ
IX.6.1. Grondslag
IX.6.2. Algemene bepaling van art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv: âuitdrukkelijk onderbouwde standpuntenâ
IX.6.3. Nog een bepaling over verweren
IX.7. Beslissen en motiveren: slachtoffer en benadeelde partij
X. Bekendheid met het vonnis: afschrift en inzage
XI. Dynamiek: motivering als communicatiemiddel tussen rechter en samenleving
XII. Afsluiting
Hoofdstuk 13 - Rechterlijke controle en rechtsmiddelen
I. Inleiding
II. Belang en inhoud
III. Het Wetboek van Strafvordering voorziet van oudsher in bepaalde vormen van
rechterlijke controle
III.1. Wat regelde de wetgever van oudsher al aan rechterlijke controle?
III.2. Wat regelde de wetgever aanvankelijk niet?
IV. Controle door de rechter op de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek
IV.1. Controle wordt belangrijk
IV.2. Achtergrond van deze wijziging
IV.3. De andere kant: argumenten tegen bepaalde vormen van sanctionering
IV.4. Artikel 359a Sv: de inhoud
IV.5. De Hoge Raad en de toepassing van art. 359a Sv
V. Beginselen van behoorlijke procesorde
VI. De drieledige invloed van het EVRM
VI.1. Materieel aspect: (art. 6) EVRM reikt aanvullende normen aan
VI.2. De werking wordt versterkt door het EHRM
VI.3. De werking wordt versterkt door de wijze van doorwerken in het nationale recht
VI.4. Raadsman en politieverhoor als sprekend voorbeeld
VI.5. Al is niet alles goud wat er blinkt
VII. Controle op de strafrechter; rechtsmiddelen
VII.1. Soorten rechterlijke controle
VII.1.1. Controle door de hogere strafrechter
VII.1.2. Toezicht door het EHRM
VII.1.3. Disciplinair toezicht op gedragingen van rechters
VII.1.4. Klachten over bejegening
VII.2. Rechtsmiddelen; gewone en buitengewone
VII.2.1. Een fundamenteel recht
VII.2.2. De vervolging loopt door; tenuitvoerlegging is problematisch
VII.3. Hoger beroep
VII.3.1. Uitgangspunt van het hoger beroep: nieuwe volledige behandeling en beslissing
VII.3.2. Aanvulling van het uitgangspunt: voortbouwend appĂšl
VII.4. Beroep in cassatie
VII.5. Beperkingen aan de mogelijkheden tot het instellen van gewone rechtsmiddelen
VII.6. Tussenaantekening: verzet tegen de strafbeschikking is wezenlijk iets anders
VII.7. Buitengewone rechtsmiddelen
VII.7.1. Het buitengewone van deze rechtsmiddelen
VII.7.2. Cassatie in het belang der wet
VII.7.3. Herziening van arresten en vonnissen: grondslag; twee onderscheiden situaties
VII.7.4. Wettelijke regeling van de herziening ten voordele
VII.7.5. Wettelijke regeling van de herziening ten nadele
VII.7.6. Slotopmerkingen bij de buitengewone rechtsmiddelen
VIII. Afsluiting
Hoofdstuk 14 - Differentiatie in de afdoening van (grote stromen) strafzaken
I. Inleiding
II. Nadere verkenning: differentiatie in de afdoening van strafzaken; het palet geschetst
III. Differentiatie in de modaliteiten van berechting in het WvSv 1926
III.1. Het rechtsgeding voor de politierechter en de kantonrechter als vormen van differentiatie
III.2. Het rechtsgeding voor de politierechter
III.2.1. Uitgangspunt: gewone regels van toepassing
III.2.2. Welke zaken kunnen door de politierechter worden behandeld?
III.2.3. Eenvoudige procedure
III.2.4. Het vonnis van de politierechter en de motivering daarvan
III.3. Enkelvoudige rechtspraak in hoger beroep
III.4. Differentiatie bij de behandeling van een strafzaak in cassatie
III.5. Verkenning van enige organisatorische aspecten
III.5.1. Afweging door de rechter, binnen het gerecht, binnen de zittende magistratuur en tussen de gerechten onderling
III.5.2. (Super)snelrecht en âZSMâ vragen niet om andere modaliteiten van berechting
IV. Tussenvorm: een strafzaak âmeenemenâ in de berechting van een andere zaak: de âvoeging ad informandumâ
V. Anders afdoen dan via berechting door de strafrechter; een overzicht van modaliteiten
V.1. Strafbeschikking als meest recente variant
V.2. Transactie
V.3. Voorwaardelijk sepot
V.4. âRechtsomleggingâ: alternatief voor strafrecht; bestuurlijke boete
VI. Anders afdoen dan via berechting door de strafrechter; algemene beschouwing; diversificatie als probleem
VII. De toekomst is aan de strafbeschikking
VII.1. De wettelijke regeling samengevat
VII.2. Enige algemenere aspecten van de wettelijke regeling
VII.2.1. Waarborgen bij de oplegging
VII.2.2. Het doen van verzet en de behandeling daarvan
VII.2.3. Openbaarheid
VII.3. Enige algemene beschouwingen over de strafbeschikking van crimineel-politieke en juridische aard
VII.3.1. Wat wordt de verdere praktijk?
VII.3.2. Vraag en aanbod?
VII.3.3. Toch ook weer terug naar de rechter
VII.3.4. Toegang tot de (straf)rechter; aanspraak op berechting
VII.3.5. Zitting ten overstaan van de officier van justitie?
VII.3.6. De mogelijke inhoud van de strafbeschikking; vrijheidsbeperking door de officier van justitie?
VII.3.7. Afsluiting: strafbeschikking als concept van rechtshandhaving
VIII. Een geheel andere variant: herstel en bemiddeling
IX. Enkele cijfers
X. Afsluiting
Blokintroductie Materieel strafrecht
Hoofdstuk 15 - Algemene beschouwingen over materieel strafrecht
I. Inleiding
II. Sfeertekening: het materiële strafrecht is oud en theoretisch
II.1. Oude literatuur is nog steeds van belang
II.2. De theoretische aard van de juridische teksten
II.3. Ook rechtsvergelijking is voor het materiële strafrecht van groot belang
II.4. Materieel recht spreekt tot de verbeelding
II.5. De invloed van de jaren â60 en â70 van de vorige eeuw
II.6. Afsluiting: ontwikkelingen sinds de jaren â90 en voorbeschouwing van veranderingen
III. Bladeren in het Wetboek van Strafrecht I: strafbepalingen
III.1. Indelingen en rubriceringen; rechtsgoederen
III.2. Functies van de strafbepaling(en)
III.3. Enkele strafbepalingen die in het centrum van de belangstelling staan
III.3.1. Euthanasie
III.3.2. Uitingsdelicten versus de vrijheid van meningsuiting
III.3.3. Criminele organisatie: art. 140 Sr
III.3.4. Aparte voorzieningen tegen âterrorismeâ
III.4. Een strafzaak gaat altijd over een afzonderlijke strafbepaling
IV. Bladeren in het Wetboek van Strafrecht II: de inhoud van Boek 1 Sr
IV.1. Rechtsmacht
IV.2. Sanctiestelsel
IV.3. âUitsluiting en verhoging van strafbaarheidâ, âgronden voor vermindering van strafâ en âsamenloop van strafbare feitenâ
IV.4. âPoging en voorbereidingâ en âDeelneming aan strafbare feitenâ
IV.5. Strafbaarheid van de rechtspersoon
IV.6. âVerval van het recht tot strafvordering en van de strafâ
IV.7. Jeugdstrafrecht
IV.8. Betekenistitel
IV.9. De slotbepaling van art. 91 Sr
IV.10. Wat staat er niet in Boek 1 Sr?
V. Hoe houden we het strafrecht bij de tijd? Rechtsvorming in het materiële strafrecht en de verhouding tussen rechter en wetgever
V.1. Inleiding
V.2. Liever geen al te grote afstand tussen hetgeen strafbaar is en hetgeen in de maatschappij als strafwaardig wordt ervaren
V.3. Drang naar strafbaarstelling?
V.4. Een andere belangrijke bron die tot verandering dringt: het recht van de Europese Unie
V.5. Is de grondslag van strafbaarheid nog wel adequaat?
V.6. Interpretatie van de strafbepaling; de verhouding tussen rechter en wetgever
V.6.1. De onvermijdelijkheid van interpretatie
V.6.2. Een kader voor interpretatie van de strafbepaling door de rechter
V.6.3. Drie concrete voorbeelden
VI. Afsluiting
Hoofdstuk 16 - De structuur van het strafbare feit
I. Inleiding
II. Objectieve omstandigheden I; eerste voorwaarde voor strafbaarheid: de gedraging
II.1. De omschrijving van de gedraging
II.1.1. Simpelste vorm: werkwoorden die een handeling uitdrukken
II.1.2. Iets moeilijker: gevolgsdelicten
II.1.3. Nog moeilijker: het gevolg wordt niet aangeduid
II.1.4. Nalaten
II.1.5. Verboden toestanden
II.2. De omstandigheden
II.2.1. Gekwalificeerde en geprivilegieerde delicten
II.2.2. Gevolgen: causaliteit
II.2.3. Bijkomende voorwaarde voor strafbaarheid
III. Objectieve omstandigheden II; derde voorwaarde voor strafbaarheid: de wederrechtelijkheid
III.I.
III.2. Meestal element, soms bestanddeel
III.3. Niet relevant voor het onderscheid misdrijf/overtreding
III.4. Wederrechtelijkheid als bestanddeel is een objectief bestanddeel
IV. De objectieve zijde van de delictsomschrijving: afronding en samenvatting
V. De verwijtbaarheid: de vierde, subjectieve voorwaarde voor strafbaarheid; schuld
V.1. Strafbaar feit: iets uitwendigs en iets inwendigs
V.2. Verwijtbaarheid en opzet; opzet als bestanddeel
V.2.1. Bij misdrijven is iets subjectiefs altijd bestanddeel
V.2.2. De inhoud van âopzetâ
V.2.3. De vorm van het bestanddeel âopzetâ
V.2.4. Opzet als bestanddeel; de vertaling naar het formele recht
V.2.5. Opzet: op de gedraging
V.2.6. Een pregnant voorbeeld: HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199 (Porsche)
V.2.7. Subjectieve voorwaarde voor strafbaarheid bij overtredingen
V.3. Het culpoze misdrijf
V.3.1. Schuld als bestanddeel
V.3.2. Twee voorbeelden
V.3.3. Terminologie: schuld, schuld en culpa, culpa en opzet, schuldig aan
VI. Afsluiting
Hoofdstuk 17 - Inperking van strafbaarheid: strafuitsluitingsgronden
I . Inleiding
II. De plaats van de strafuitsluitingsgronden in het materieelrechtelijke systeem: regel en uitzondering
III. De plaats in het Wetboek van Strafrecht: algemene en bijzondere strafuitsluitingsgronden
IV. Rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden
V. De geschreven strafuitsluitingsgronden
V.1. Ontoerekenbaarheid
V.2. Overmacht
V.3. Noodweer en noodweerexces
V.3.1. Noodweer
V.3.2. Noodweerexces
V.4. Ambtelijk bevel en wettelijk voorschrift
V.5. Afsluiting
VI. Proportionaliteit en subsidiariteit
VII. Ongeschreven strafuitsluitingsgronden
VII.1. Ongeschreven schulduitsluitingsgronden
VII.2. HR 14 februari 1916, NJ 1916, 681: het Melk en waterarrest
VII.3. Ook ongeschreven rechtvaardigingsgronden?
VIII. Processuele verwerking
IX. Afsluiting
Hoofdstuk 18 - Uitbreiding van strafbaarheid: poging, voorbereiding en deelneming
I. Inleiding
II. Het probleem
II.1. Het voordeel van de fysieke gedraging als basis voor strafrechtelijke aansprakelijkheid
II.2. De fysieke gedraging als basis voor strafrechtelijke aansprakelijkheid schiet soms te kort
III. De uitbreiding van de strafrechtelijke aansprakelijkheid: voorwaarden
III.1. Eerste voorwaarde: alleen in het geschreven recht
III.2. Tweede voorwaarde: voor alle delicten
III.3. Derde voorwaarde: duidelijkheid
III.4. Vierde voorwaarde: structuur van het strafbaar feit vasthouden
IV. De strafbaarstelling van poging, voorbereiding en deelneming; een overzicht
V. De strafbaarstelling van poging tot misdrijf
V.1. Inleiding
V.2. Het objectief bestanddeel
V.3. Het subjectief bestanddeel
V.4. De poging afbreken
VI. De strafbaarstelling van voorbereiding van een misdrijf
VI.1. Inleiding
VI.2. Omschrijving van het strafbaar gedrag
VI.3. Het subjectief bestanddeel
VI.4. Terugtred
VI.5. Processuele verwerking en strafvorderlijke consequenties
VI.6. Strafbaarstelling van voorbereiding van misdrijf als element van criminele politiek; algemeen en bijzonder deel, terrorisme en andere voorbeelden
VI.6.1. De strafbaarheid van voorbereiding en van samenspanning, in het bijzonder bij terroristisch misdrijf
VI.6.2. Meer specifieke delicten die een strafbaarstelling van voorbereiding bevatten
VI.6.3. Afsluiting
VII. Deelneming aan strafbare feiten
VII.1. Inleiding
VII.2. Terminologie
VII.3. Aanwijzing van het strafbaar gedrag; de verschillende deelnemingsvormen
VII.3.1. Uitlokken en doen plegen
VII.3.2. Medeplegen
VII.3.3. Medeplichtigheid
VII.4. Het subjectief bestanddeel
VII.5. Een ander zonder succes trachten te bewegen
VII.6. Voorzieningen in het bijzondere deel
VIII. Functioneel daderschap
IX. De strafbaarstelling van de rechtspersoon
X. Enige gemeenschappelijke onderwerpen
X.1. De strafmaat
X.2. De kwalificatie: misdrijf of overtreding?
XI. Afsluiting materieel strafrecht: voldoet de grondslag nog wel aan de eisen van de tijd?
Hoofdstuk 19 - Het strafrechtelijk sanctiestelsel
I. Inleiding
II. Enkele algemene contextuele onderwerpen nader verkend
II.1. De verhouding tussen wetgever en rechter
II.2. Strafrechtstheoretische en -historische dimensie van het sanctiestelsel
II.3. De actuele bemoeienis van politiek en wetgever met het sanctiestelsel en de sanctie in concreto
II.3.1. Veel wetswijzigingen
II.3.2. Enkele concrete wijzigingen en tendensen
II.3.3. Bemoeienis met de straf in concreto
II.4. Tenuitvoerlegging
III. Het wettelijk sanctiestelsel als uitgangspunt voor de rechter
III.1. Legaliteit voorop
III.2. Aanwijzing van de strafsoorten
III.3. Aanwijzing van de hoofdstrafsoort per delict; verdeling van de delicten over de strafsoorten
III.4. Strafmaximum per delict
III.5. Hoofdregel
III.6. Voorbehoud voor de wetgever in formele zin
III.7. De hoofdregel in het huidige sanctiestelsel
III.8. De geldboete in categorieën; de vervangende hechtenis
III.9. Strafminima
IV. Er is meer dan alleen âhoofdstraf per delictâ
IV.1. Taakstraf
IV.2. Combinatie van hoofdstraffen
IV.3. De rechter hoeft geen straf op te leggen: art. 9a Sr
IV.4. Algemene strafmaxima; strafverhogende omstandigheden; de maximale duur van de tijdelijke gevangenisstraf; levenslang of dertig jaar, levenslang is levenslang?
IV.4.1. De regeling van art. 10 Sr
IV.4.2. Algemene maxima van andere straffen dan gevangenisstraf
IV.4.3. Levenslang, dertig jaar als alternatief voor levenslang
IV.4.4. Levenslang = levenslang?
IV.4.5. De daadwerkelijke duur van de vrijheidsstraf; voorwaardelijke invrijheidstelling
IV.5. De afzonderlijke algemene strafmaximumverhogende omstandigheden
IV.5.1. Artikel 44 Sr
IV.5.2. Herhaling van misdrijf
IV.5.3. âTerroristische misdrijvenâ en de strafverhogende werking daarvan
IV.5.4. Samenloop
IV.5.5. Afsluitende opmerkingen bij de algemene strafverhogende omstandigheden
IV.5.6. Er zijn ook bijzondere strafverhogende omstandigheden
IV.6. Zijn er ook strafverminderende omstandigheden?
IV.7. Voorwaardelijke straf
IV.8. Samenvattend overzicht van de regeling van de hoofdstraffen
V. Bijkomende straffen
VI. Maatregelen
VI.1. Overzicht en grondslag
VI.1.1. Grondslag van straf en maatregel verschilt
VI.1.2. De grondslag van de maatregel
VI.2. Onttrekking aan het verkeer
VI.3. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis en terbeschikkingstelling
VI.4. Ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel
VI.5. Schadevergoeding
VI.6. Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
VI.7. Maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid
VII. Het âsanctiestelselâ in geval van een strafbeschikking
VII.1. Drie uitgangspunten
VII.2. Grenzen en mogelijkheden van de sancties bij de strafbeschikking
VIII. De rechterlijke sanctietoemetingsbeslissing
VIII.1. Rechterlijke beslissingsvrijheid
VIII.2. Tussenaantekening: wet noch rechter werken met explicatie van theoretische strafdoelen
VIII.3. Aanwijzingen bij wet?
VIII.4. Richtlijnen en oriëntatiepunten; databank
VIII.4.1. Richtlijnen openbaar ministerie
VIII.4.2. Hulpmiddelen voor de rechter: oriëntatiepunten en databank
VIII.5. De motivering van de sanctiebeslissing in het vonnis
VIII.6. Straftoemeting bij strafbeschikking
IX. Afsluiting: het sanctiestelsel aan het begin van de 21ste eeuw als resultante van een aantal ontwikkelingen
X. Enkele cijfers
XI. Afsluiting
Slotbeschouwing - het strafrecht in zijn omgeving
I. Inleiding
II. Het strafrecht in zijn politiek-historisch-constitutionele omgeving
III. Het strafrecht in zijn beleidsmatige omgeving
IV. Het strafrecht in zijn âveiligheidsomgevingâ
V. Het strafrecht in zijn Europese en internationale omgeving
VI. Het strafrecht in zijn culturele omgeving
VII. Samenhang
VIII. Afsluiting
Trefwoordenregister
Jurisprudentieregister
Verschijningsvorm: Digitale uitgaven (download pdf)
Auteur(s): P.A.M. Mevis
7e druk 2013
Verschijningsdatum: 10-01-2013
ISBN: 9789069167886
Pagina's: 1034
formeel strafrecht materieel strafrecht strafrechtelijk sanctiestelsel strafrechtelijke rechtshandhaving
U heeft geen toegang tot de download(s) van dit product.
Login of bekijk onze abonnementen