Staat dient op te treden tegen pedopartijPedofilie, democratie, transisme en het belang van het kind
J. Willems
De Partij voor Naastenliefde, Vrijheid en Diversiteit, beter bekend als de pedopartij, doet niet mee aan de verkiezingen van 22 november 2006 omdat ze onvoldoende handtekeningen heeft binnenge-haald, meldt NRC Handelsblad van 11 oktober 2006.1 Daarmee is de partij echter nog niet opgehe-ven of verdwenen. Zij kan media-aandacht blijven zoeken en bij volgende verkiezingen weer dood-leuk een poging wagen. Zij blijft daarmee een smet op de democratie, waar wij de schouders over kunnen ophalen, of waar wij protest tegen kunnen aantekenen. Heeft een democratie geen midde-len om actief op te treden tegen groepen die misbruik maken van de mogelijkheid een partij op te richten? De oprichters van de pedopartij vinden immers dat niet zj een probleem hebben maar de maatschappij. Die moet zo veranderen dat rechten van kinderen kunnen worden teruggedraaid of opgeheven. Achter de partij zit dus geen groep lotgenoten die op dit punt tot inzicht willen komen, en eventueel hulp willen zoeken, maar eerder tragische mensen, die met de rug naar de toekomst lopen. Juist doordat die groep het jasje aantrekt van een politieke partij, is de pedopartij mijns in-ziens in strijd met de openbare orde. Volgens ons Burgerlijk Wetboek kan zij daarom verboden en ontbonden worden. Het initiatief daartoe ligt bij het Openbaar Ministerie.
Verdieping | Verdiepend artikel
maart 2007
AA20070218