hoogleraarschap

Toont alle 8 resultaten

‘Bij veel studenten ontbreekt een academische begaafdheid’

Interview met prof.dr. C.I. Dessaur (Andreas Burnier)

R. de Bock, J.F.L. Roording

Catharina Irma Dessaur (1931) studeerde filosofie, eerst te Amsterdam, later te Leiden. Tijdens haar studie was zij werkzaam in het onderwijs en op het ministerie van CRM. Bij prof. mr. W.H. Nagel in Leiden, waar zij van 1968 tot 1972 wetenschappelijk medewerker was, promoveerde ze in 1971 op 'Foundations of Theory-Formation in Criminology'. Sinds 1971 was zij verbonden aan het Criminologisch Instituut van de Katholieke Universiteit te Nijmegen, vanaf 1973 als hoogleraar. Op 1 juli 1988 heeft zij afscheid genomen van de KU, ter gelegenheid waarvan zij onlangs een rede hield. Zij was redactielid van Delikt en Delinkwent en schreef onder het pseudoniem Andreas Burnier vele romans en essays. In dit interview blikt ze terug op haar tijd als hoogleraar en haar tijd op de KU.Daarnaast bespreekt ze haar visie op de taak van de criminologie, de doodstraf en euthanasie. Ook de rol van vrouwen in de criminaliteit en de positie van vrouwen in de wetenschap komt aan de orde.

Verdieping | Interview
november 1988
AA19880746

‘Het is de taak van een vertegenwoordigend orgaan om lastig te zijn’

Interview met prof.dr. E.M.H. Hirsch Ballin

J.H. van Breda, M. Scheffers

Prof.dr. E.M.H. Hirsch Ballin is iemand die van vrijwel alle juridische markten thuis is. Tot 1989 was hij hoogleraar Staats- en Bestuursrecht aan de KUB. Daarna was hij van 1989 — 1994 minister van Justitie in het derde kabinet-Lubbers. In 1995 keerde hij terug aan de KUB als hoogleraar Internationaal Recht. Hij publiceerde onder andere over staats- en bestuursrecht, strafrecht, ethiek, onderwijs en internationaal recht. Tegenwoordig is hij politiek betrokken als lid van de Eerste Kamer. Een veelzijdig mens, kortom. Een interview met deze veelzijdige persoon.

Verdieping | Interview
maart 1997
AA19970142

Bernard Ros (1933-2008): Herinnering aan de jaren zestig

E.H. Hondius

Column over het leven van een fictieve hoogleraar Schenkingsrecht, Bernard Ros, waarin het eigenzinnige en vrije leven van de jaren zestig naar voren komt.

Opinie | Column
mei 2009
AA20090315

De tien tafelen van de Nederlandse wet. Dat zou toch mooi zijn?

Interview met prof.mr. A.S. Hartkamp

M.W. Hesselink, H. Wattendorff

Hoewel zijn voorkeur uitging naar de klassieke talen, studeerde Arthur Severijn Hartkamp (1945) rechten aan de Universiteit van Amsterdam van 1962 tot 1968. Na zijn studie werd Hartkamp wetenschappelijk medewerker bij de vakgroep rechtsgeschiedenis van diezelfde universiteit, waar hij in 1971 cum laude promoveerde bij prof.mr. J.A. Ankum. De titel van zijn proefschrift was: 'Der Zwang im römischen Privatrecht'. Van 1974 tot 1989 was Hartkamp werkzaam op de Stafafdeling Wetgeving NBW van het Ministerie van Justitie als naaste medewerker van regeringscommissaris Snijders. Naast zijn werk op de Stafafdeling had Hartkamp verschillende deel tijdfuncties elders. Zo doceerde hij in Leiden gedurende zes jaar het keuzevak NBW (1977-1983). Sinds 1982 is hij raadsheer-plaatsvervanger in het Gerechtshof te Amsterdam. Een andere nevenfunctie van Hartkamp was het redacteurschap van het NJB (1985-1989). Verder had hij voor Nederland zitting in internationale commissies als Unidroit en Uncitral (1981-heden respectievelijk 1978-1989). In 1986 werd Hartkamp benoemd tot Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad, tot 1989 voor halve tijd gedetacheerd bij het Ministerie van Justitie. Sinds 1989 is hij A-G voor de volle werktijd.Hartkamp bewerkte de Asser-Rutten (Verbintenissenrecht) naar NBW. De Asser-Hartkamp bestaat uit drie delen. In een periode van vier jaar verschijnt er ieder jaar een nieuwe druk van één van de delen. In het vierde jaar heeft Hartkamp tijd voor andere publicaties. Sinds 1989 is Hartkamp redacteur van het WPNR. De redactie van het WPNR is een rustig gezelschap en niet vergelijkbaar met de NJB-redactie, aldus Hartkamp. Het hoogleraarschap werd zijn deel in 1991. Hij werd benoemd tot deeltijd-hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Utrecht, met als leeropdracht privaatrecht, in het bijzonder burgerlijk recht. Er zijn overigens niet veel universiteiten die hem daarvóór niet voor een hoogleraarschap hadden gepolst. Eén van de weinige typisch juridische beroepen die Hartkamp nooit heeft uitgeoefend, is dat van advocaat. Doordat zijn vader advocaat was, maakte hij dit beroep als kind van te dichtbij mee om het nog aantrekkelijk te vinden, zo zegt hij zelf. Wij spraken met Hartkamp onder meer over zijn verschillende functies, over het NBW en over de Asser-Hartkamp.

Verdieping | Interview
december 1991
AA19911109

Het ipr wil van alle walletjes tegelijk eten

Interview met prof.mr. L. Strikwerda, Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad, hoogleraar internationaal privaatrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen en lid van de Staatscommissie voor ipr

I. Giesen, M.F.J. Haak

Interview met prof. mr. L. Strikwerda over de vele facetten van het internationaal privaatrecht.

Verdieping | Interview
juli 1995
AA19950555

In het strafrecht zit een spelmoment

Interview met prof.mr. J. Remmelink, Procureur-Generaal bij de Hoge Raad

O. van Klinken, M. Veldt

Jan Remmelink werd in 1922 in Zelhem, in de Gelderse Achterhoek, geboren. In 1946 behaalde hij zijn doctoraal aan de universiteit van Utrecht en begon hij in een aanvangsfunctie bij het Openbaar Ministerie te Dordrecht. Remmelink promoveerde in 1951 bij Pompe, de befaamde leider van de Utrechtse School, op het proefschrift 'Onbevoegde uitoefening van beroepen in het Nederlandse Strafrecht'. In 1956 volgde zijn benoeming tot substituut-OvJ, ook in Dordrecht.In 1963 werd Remmelink benoemd tot hoogleraar Straf- en Strafprocesrecht aan de RU Groningen. Hij volgde daar Röling op, die zich geheel aan het volkenrecht en de polemologie ging wijden. In 1968 aanvaardde hij de positie van Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad. De liefde voor het professoraat bleef echter en in 1970 volgde hij Gerard Mulder op als hoogleraar Strafrecht aan de VU. In 1988 volgde zijn benoeming tot Procureur-Generaal bij de Hoge Raad. Het jaar daarop wordt hij aan de VU emeritus. Zijn afscheidscollege was gewijd aan 'Tijd en plaats in het strafrecht'.Remmelink heeft zich in de loop der jaren met vele onderwerpen beziggehouden. Zijn voorkeur gaat echter duidelijk uit naar het materiële strafrecht. Dit blijkt onder andere uit zijn bewerkingen van Noyon/Langemeijer alsmede Hazewinkel-Suringa. Voorts hadden ook verkeersrecht, uitleveringsrecht en oorlogsstrafrecht (hij concludeerde in de Menten-zaak) zijn belangstelling. Nadat hij al eerder in een preadvies over gewetensbezwaren voor de NJV had doen blijken van zijn Lutherse geloofsovertuiging, schreef hij in 1989 voor de Calvinistische juristenvereniging een studie over Luther en het strafrecht.Remmelink, die voorts hoofdredacteur is van de Nederlandse Jurisprudentie en lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, was enkele malen voorzitter van een commissie die de regering moest adviseren, met name over de positie van de bedreigde getuige en over de medische praktijk inzake de euthanasie. In 1991 hield hij de zogenaamde David de Wied-lecture gewijd aan strafrechtelijke aspecten van begin en einde van het menselijk leven. Dit jaar bereikt Remmelink de pensioengerechtigde leeftijd van 70 jaar. Op de dag waarop het spraakmakende `Borgers-arrest´ werd gewezen spraken wij met hem over zijn functie, het strafrecht en het functioneren van ons justitiële apparaat.

Verdieping | Interview
maart 1992
AA19920144

Prof. mr. Louk Hulsman

Gedreven pleitbezorger van alternatieven voor het strafrecht en van kritische criminologie

C. Kelk

Post thumbnail Beschrijving van het juridische leven van prof. mr. Louk Hulsman. Hulsman was gespecialiseerd in het strafrecht en criminologie en verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In het artikel komen veel van zijn bijzondere opvattingen naar boven.

Perspectief | Ars Longa Vita Brevis
april 2009
AA20090278

Van juridische professoren en andere docenten en onderzoekers

E.H. Hondius

Post thumbnail De redactie vraagt mij om een bijdrage te leveren over (1) het juridisch hoogleraarschap in vooroorlogse en kortnaoorlogse tijden. Is de hoogleraar (2) thans meer manager dan hooggeleerd en (3) hoe staat het met de academische vrijheid? Wat punt één betreft: van de bijna 75 naoorlogse jaren heb ik slechts ruim veertig als hoogleraar mogen functioneren (plus veertien jaar als medewerker). Ik zal het daarom niet alleen met eigen ervaringen van de laatste halve eeuw maar ook met een kort literatuuroverzicht moeten doen.

Perspectief | Perspectiefartikel
mei 2019
AA20190408

Toont alle 8 resultaten