L. van den Berge, W.S. de Zanger
De strafbaarstelling van kinderpornografie is in de laatste decennia flink aangescherpt. Zo is sinds een wetswijziging in 2002 niet langer vereist dat het om afbeeldingen van echte kinderen gaat: volgens het nieuwe artikel 240b Sr geldt een afbeelding reeds als grond voor strafbaarheid wanneer een kennelijk minderjarig persoon schijnbaar bij een seksuele gedraging is betrokken. Op die manier heeft de strafbepaling nu ook betrekking op afbeeldingen waarop slechts virtuele kinderen te zien zijn. Of dergelijke afbeeldingen ook realistisch (en daarom strafbaar) zijn wordt door rechters echter zeer uiteenlopend beoordeeld, wat leidt tot een gebrek aan rechtszekerheid.
Opinie | Redactioneel
november 2011
AA20110773