Ondeelbare mensenrechten. Een herbezinning op toetsing aan sociale grondrechten
Al geruime tijd staat de afschaffing van het toetsingsverbod weer op de maatschappelijke agenda. Het huidige kabinet heeft zich ten doel gesteld om het toetsingsverbod gedeeltelijk af te schaffen, met dien verstande dat rechters wetten in formele zin mogen toetsen aan klassieke grondrechten. Toetsing aan sociale grondrechten sluit het kabinet echter expliciet uit, zo blijkt uit de in februari uitgebrachte Contourennota constitutionele toetsing (Kamerstukken II 2024/25, 36600 VII, nr. 129, p. 5). Sociale grondrechten zouden niet geschikt zijn als normatieve toetsingsmaatstaf, vanwege het risico op politisering van de rechtspraak en juridificering van politieke besluitvorming. In dit redactioneel wordt echter beargumenteerd dat deze angsten ongegrond zijn en dat een rechter wel degelijk op een zinvolle manier kan toetsen aan sociale grondrechten.
Allereerst miskent het kabinetsstandpunt dat het onderscheid tussen klassieke en sociale grondrechten niet waterdicht is. Ook klassieke grondrechten – die een staatsvrije sfeer garanderen – kunnen namelijk verplichten tot actief overheidsingrijpen in de vorm van inspanningsverplichtingen. Het is dan aan de rechter om te toetsen of de overheid aan haar inspanningsverplichtingen heeft voldaan (Kortmann/Bovend’Eert e.a. 2021, p. 457). Te denken is aan de positieve verplichtingen onder de artikelen 2 en 8 EVRM om preventieve maatregelen te treffen ter voorkoming en vermindering van risico’s op milieuschade en de daaruit voortvloeiende aantasting van het recht op leven en de private levenssfeer. Urgenda is hiervan het voorbeeld. Anderzijds kunnen niet alleen klassieke grondrechten, maar ook sociale grondrechten – die taakstellingen bevatten voor de overheid – tot overheidsonthouding verplichten. Zie bijvoorbeeld artikel 19 lid 3 in fine Grondwet. Bovendien gaat het kabinet met zijn argumentatie eraan voorbij dat het kabinet bij de grondwetsherziening van 1983, waarbij de sociale grondrechten zijn ingevoerd, expliciet heeft erkend dat de rechter, afgezien van artikel 120 Grondwet, wettelijke voorschriften ook kan toetsen aan sociale grondrechten, zodat ‘de overheid […] het verwijt kan treffen dat zij de grondwettelijke opdracht niet uitvoert’ (Kamerstukken II 1975/76, 13873, nr. 3, p. 7-8; J.W.A. Fleuren, AA20080620, p. 622-623).
Ten tweede maakt het feit dat sommige sociale grondrechten ‘vaag’ zijn of dat zij de wetgever bij de invulling ervan behoorlijke beleidsruimte laten nog niet dat wetgeving per definitie niet aan deze grondrechten zou kunnen worden getoetst, of dat politisering van de rechtspraak zou plaatsvinden. De rechter kan immers op diverse wijzen recht doen aan de aard van deze grondrechten, waaronder het hanteren van een gereduceerde toetsingsintensiteit, het aannemen van een ‘procesgebaseerde toetsing’ en het zich terughoudend opstellen bij het verbinden van rechtsgevolgen aan een bevonden schending van een sociaal grondrecht (M.J. Vetzo, AA20220912, p. 917). Bij dat laatste kan bijvoorbeeld worden gedacht aan declaratoire vonnissen, zoals gebruikelijk in de mensenrechtenjurisprudentie van het Verenigd Koninkrijk. De mate waarin het risico bestaat op politisering van de rechtspraak en juridificering van politieke besluitvorming hangt derhalve sterk af van onder meer de toetsingsmogelijkheid en de remedies die rechters kunnen toepassen bij schendingen van sociale grondrechten.
Ten derde belemmert de uitsluiting van sociale grondrechten van rechterlijke toetsing de adequate rechtsbescherming van de burger. Diverse parlementaire onderzoeken naar aanleiding van de toeslagenaffaire concluderen dat de overheid was tekortgeschoten in haar verplichtingen uit hoofde van sociale grondrechten. Volgens de Raad voor de rechtspraak had de toeslagenaffaire mogelijk zelfs kunnen worden voorkomen met toetsing aan sociale grondrechten. Rechterlijke uitspraken over de inhoud en reikwijdte van sociale grondrechten komen immers de verduidelijking van deze rechten ten goede, zo benadrukken het College voor de Rechten van de Mens en de Staatscommissie rechtsstaat terecht. Rechters kunnen aldus dan de wetgever duidelijk maken dat zij werk moet maken van het waarborgen van sociale grondrechten, hetgeen de rechtsbescherming van de burger ten goede komt.
We eindigen dit redactioneel dan ook met een oproep aan het kabinet om tot een herbezinning ten aanzien van zijn standpunt over sociale grondrechten te komen. Net als klassieke grondrechten vormen sociale grondrechten een essentiële voorwaarde voor een menswaardig bestaan van burgers. Dat omvat namelijk niet alleen het kunnen genieten van vrijheidsrechten, maar ook het als volwaardig burger kunnen deelnemen aan de samenleving.
Dit redactioneel van Jeronym Machek & Eva ten Hoor is verschenen in Ars Aequi juni 2025.
Categorie: Redactioneel




