A. Toxopeus
In het kader van een student-assistentschap kreeg ik onder andere de opdracht te onderzoeken welke positie de gemeente in de toekomst krijgt binnen het welzijnsbeleid van de overheid, na de in werking treding van de Kaderwet Specifiek Welzijn (verder te noemen: de Kaderwet) die overigens nog steeds in de ontwerpfase verkeert. Het is de bedoeling via deze Kaderwet het welzijnsbeleid zoveel mogelijk te decentraliseren. Dit streven alleen al noopt tot het stellen van de vraag in hoeverre de gemeente nieuwe bevoegdheden, en een reële vrije beleidsruimte binnen die bevoegdheden krijgt. De behoefte de realisatiemogelijkheden van de beoogde decentralisatie aan een kritische blik te onderwerpen ontstond ook mede door de alarmsignalen over de Kaderwet die in eerste instantie vooral door de gemeenten werden uitgezonden.
Dit artikel is een uitvloeisel van de bovengenoemde opdracht waarbij de probleemstelling enigszins is uitgebreid. Het bleek mij namelijk uiteindelijk onmogelijk om stil te blijven staan bij de constatering alleen dat er in veel mindere mate gedecentraliseerd wordt dan wordt betoogd. Het ‘waarom’ van dit verschijnsel, en de vraag wat dan wel de effecten zullen zijn van deze Kaderwet lieten mij niet los. En tot overmaat van de ramp ging ik mij afvragen of de overheden en grote welzijnsorganisaties überhaupt wel een belangrijke rol kunnen spelen bij het bevorderen van bepaalde vormen van menselijk welzijn. Aan het slot van dit artikel filosofeer ik over de voorwaarden voor en de vorm van een ·echt' decentralisatiebeleid, en over het verband tussen de grootschaligheid van onze samenleving en ons onwelzijn.
Witte stukken
april 1981
AA19810155