J. Riphagen
Centrale Raad van Beroep (CRvB) 25 februari 1998, ECLI:NL:CRVB:1998:AA8748, AAW/WAO 96/7142
De Raad gaat ervan uit dat de wetgever bij het voorschrift van artikel 88h WAO het oog heeft gehad op de bescherming van het privéleven van een procespartij, zijnde dit één van de belangen welke een inbreuk op het vereiste van openbaarheid van de rechtspraak in het EVRM kunnen rechtvaardigen. Evenwel moet de Raad ook vaststellen dat, gelet op de rechtspraak van het EHRM een categorische uitsluiting van openbare behandeling zich niet verdraagt met het voorschrift van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Tegemoetkoming aan zowel de belangen die door deze verdragsbepaling zijn gewaarborgd als die welke de wetgever met artikel 88h, eerste lid,van de WAO heeft willen beschermen, brengt naar het oordeel van de Raad mee dat de rechter dit laatste voorschrift aldus toepast dat de behandeling van het geding ter zitting, voor zover betrekking hebbend op medische gegevens, in beginsel met gesloten deuren plaatsvindt en dat hij, ambtshalve of op verzoek van één of meer partijen, kan beslissen dat die behandeling in het openbaar zal geschieden. De Raad acht het aangewezen dat partijen bij de uitnodiging als bedoeld in artikel 8:56 van de Awb in deze zin worden ingelicht.
Annotaties en wetgeving | Annotatie
oktober 1998
AA19980844